Van Bach tot Berg en het orgel in het werk van Sjostakovitsj
door Henny van der Groep | Het ORGEL | Jaargang 118 | (2022) | Nummer 5
Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975) schreef twee composities waarin het orgel een belangrijke plaats inneemt: zijn opera Lady Macbeth uit het district Mtsensk (opus 29) bevat een passacaglia voor orgel, en voor de muziek van de film De Gouden Bergen componeerde hij een fuga voor orgel en orkest (opus 30). Beide werken zijn waarschijnlijk in 1931 gecomponeerd, dus voordat het Stalin-regime officieel de richtlijnen voor de kunst- en muzieksector van het socialistisch realisme afkondigde, die vanaf 1928 al min of meer gehanteerd werden in de Sovjet Unie.
Zowel de passacaglia als de fuga zijn contrapuntische werken in barokstijl. Dergelijke op de barok geënte composities in een modern jasje kregen in de Sovjet Unie regelmatig het negatieve etiket ‘formalistisch’. Dit roept de vraag op welke betekenis barokmuziek in het algemeen en die van Johann Sebastian Bach in het bijzonder had voor Sjostakovitsj. Dit onderwerp wordt in dit artikel behandeld.
Het gebruik van een pijporgel in beide stukken van Sjostakovitsj is op z’n zachtst gezegd merkwaardig. Want niet alleen was religie verboden onder het socialisme, in de Russisch-orthodoxe kerk was het gebruik van instrumenten evenmin toegestaan. Zelfs in concertprogramma’s stonden koralen van Bach zonder titel en liedtekst vermeld om zo elke connectie met religie te vermijden. De vraag rijst waarom Sjostakovitsj toch voor orgel koos. Hoe werd het instrument ontvangen door musicologen, publiek en overheid? Ook daar gaat dit artikel op in.