‘Een zeer aftandsch instrument’. Uit Groninger kerken verdwenen huispijporgels (en verwante instrumenten)

door Victor Timmer |Het ORGEL |Jaargang 114 |(2018) |Nummer 1

Eppenhuizen, Kas van het Doornbos-orgel in 1882

Hoewel orgels van nature als fysieke entiteit een statisch fenomeen zijn, wil dat niet zeggen dat ze ook altijd op de plaats (blijven) staan waarvoor ze zijn ontworpen. Niet alleen kleine instrumenten (van portatieven tot kleine positieven), maar ook orgels van een grotere omvang zijn geregeld van locatie veranderd. Dit is zeker het geval bij huisorgels. Hoewel de naamgeving van deze categorie instrumenten al aanduidt dat ze oorspronkelijk doorgaans voor een specifieke doelgroep werden gebouwd, komen we ze toch veelvuldig voor korte of langere tijd in kerkgebouwen tegen, soms al direct bij de bouw, soms pas later. Daarvoor kunnen diverse aanleidingen zijn: de bescheiden omvang van een kerkzaal, beperkt beschikbare financiën, plaatsing als resultaat van een schenking, de behoefte aan een tijdelijke ‘oplossing’ of aan een klein koororgel, et cetera. Zo verschenen heel wat huisorgels (al of niet met zelfstandige vormgeving) in kerken, soms voor korte, maar ook vaak voor langere tijd. In dit artikel wordt de aandacht gericht op de provincie Groningen. Aan bod komen achtereenvolgens instrumenten die voorheen stonden in de Voormalige Evangelisatie te Doezum, de hervormde kerken te Eppenhuizen, Kloosterburen, Leek en Overschild, de Kloosterkerk te Ter Apel, de Christelijke Gereformeerde Kerk te Ulrum, de Hervormde Kerk te Uitwierde en de Hervormde Kerk te Wehe.