‘Sechs Choräle von verschiedener Art’ – Deel 1: Datering en muzikaal bouwplan
door Albert Clement | Het ORGEL | Jaargang 109 | (2013) | Nummer 6
Albert Clement | ‘Sechs Choräle von verschiedener Art’ – Deel 1: Datering en muzikaal bouwplan Het ORGEL 109 (2013), nr. 6, 28-35 [samenvatting] |
Tot de gedrukte uitgaven met orgelmuziek van Bach die nog tijdens diens leven verschenen, behoort de uitgave ‘Sechs Choräle von verschiedener Art’. De zes orgelcomposities staat in onze tijd bekend als de ‘Schübler Choräle’ (BWV 645-650). Het staat vast dat vijf van de zes composities transcripties zijn van eerder gecomponeerde delen uit cantates.
De originele druk is ongedateerd, maar de bundel moet uitgegeven zijn in Bachs laatste jaren. Op de cover stond vermeld dat het werk bij Bachs zonen in Halle en Berlijn verkrijgbaar was. Wilhelm Friedemann Bach werd op 16 april 1746 organist van de Liebfrauenkirche in Halle. Bovendien is er een exemplaar bewaard gebleven waarin Bach eigenhandig correcties genoteerd heeft. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de bundel met orgelcomposities tussen april 1746 en juli 1750 uitgegeven moet zijn.
Het muzikale bouwplan van de ‘Schübler Choräle’ is in vroegere literatuur onvoldoende herkend en beschreven. Hoewel dit plan klaarblijkelijk niet onmiddellijk inzichtelijk is, leidt een nadere blik op de verzameling tot geen andere conclusie dan de vaststelling dat deze vanuit diverse gezichtspunten is geordend. Zo zijn de eerste en laatste twee bewerkingen drie- en de middelste twee bewerkingen vierstemmig.
De beide vierstemmige composities transcripties zijn van vergelijkbare originelen, waarin de middenstemmen als vocaal duet zijn geschreven terwijl de cantus firmus in de beide cantatedelen een instrumentale bezetting heeft. In twee opeenvolgende composities (BWV 646 en 647) is de cantus firmus – in beide gevallen in tenorligging – aan het pedaal toevertrouwd. In de twee daarop aansluitende, eveneens opeenvolgende composities (BWV 648 en 649) dient de cantus firmus – in beide gevallen in sopraanligging met de rechterhand te worden gespeeld. In deze beide paren staan de toonsoorten van de twee stukken onderling op kleine sextafstand van elkaar. De twee resterende composities (BWV 645 en 650) vormen in meer dan één opzicht het raamwerk van de collectie.
Het weldoordachte concept waarop de koralen geordend zijn, doet vermoeden dat een (tekst)idee aan deze cyclus ten grondslag ligt. Deze veronderstelling wordt nog verder gevoed door het feit dat de laatste bewerking uit de collectie (‘Kommst du nun, Jesu, vom Himmel herunter auf Erden’) daarin met een ander koraal in verband wordt gebracht dan oorspronkelijk in de cantate het geval was.