Beetsterzwaag, Dorpskerk

Het ORGEL | Jaargang 108 | (2012) | Nummer 5

Beetsterzwaag, Dorpskerk
[Orgelbouwnieuws uit Het Orgel  2012/05]

 

De huidige kerk van Beetsterzwaag is gebouwd in 1803-1804 en geplaatst op de fundering van de vorige, middeleeuwse kerk, die in 1803 is afgebroken. Zerken van de oude vloer zijn blijven liggen omdat ze de grafkelder afdekken van de familie Van Fockens, nadien geërfd door de familie Van Teyens. Van de inrichting uit de middeleeuwse kerk zijn de zeventiende-eeuwse preekstoel, het achttiende-eeuwse doophek, een koperen kaarsenkroon en waarschijnlijk ook de koperen blakers en kandelaars overgenomen in de nieuwe kerk. De klok uit 1793 is eveneens bewaard gebleven. Rouwborden van de twee genoemde families uit de oude kerk hangen nu in de kerk van Nuis (bij Leek). Een gedenksteen die herinnert aan de nieuwbouw in 1803 is in de torenwand tegen de kerk boven de binnendeur gemetseld.
In 1967 is de kerk intensief gerestaureerd. De negentiende-eeuwse banken zijn toen vervangen door olijfgroen geschilderde open banken en dito houten armstoelen. Het oude doophek is deels herplaatst. Ook de grafkelder van de families Fockens en Van Teyens is toen hersteld.
De laatste restauratie van de kerk heeft plaatsgevonden in 2001, waarbij er onder andere een nieuwe verwarming is geplaatst.

Het orgel in deze kerk is gebouwd in 1856 door L. van Dam & Zonen te Leeuwarden. Het orgel kreeg tien stemmen, drie werktuiglijke registers, één klavier en een aangehangen pedaal. Het contract met Van Dam is bewaard gebleven.
Het lofwerk is gemaakt van ‘fijn Riga’s greenehout zonder spint of kwasten, zuiver en diep uitgesneden.’
De frontpijpen zijn gemaakt ‘van zuivere staven Engels lamstin’ met ‘niet meer dan een tiende deel lood.’ Het metaal van de binnenpijpen bestaat uit ‘2/3 zuiver Spaansch lood bij 1/3 Engelsch tin.’ Ook het schilderwerk is bij de aanneemprijs inbegrepen en wordt ‘zuiver en fijn bewerkt door een bekwame hand.’ Het instrument wordt geplaatst op een speciaal hiervoor uitgebreide galerij.
Het orgel heeft ƒ 2.450 gekost en de kerkelijke inwijding vond plaats op zondag 7 september 1856. Het inspelingsconcert op dezelfde dag werd gegeven door organist Richeus Regnerus Elgersma Frank, die van 1847 tot zijn dood in 1858 organist geweest is van de Grote- of Jacobijnerkerk te Leeuwarden.

 


Foto: Friesch Dagblad

Het keuringsrapport vermeldt dat ‘genoemd orgel in alle deelen zóó bevonden is, als in het bestek daarvoor gemaakt, was voorgeschreven (…) de zuivere afwerking van al het werktuigelijke als toongevende, het inwendige zoowel als het uitwendige, kortom alles wat tot het Orgel behoort, getuigd dat de Heeren van Dam eerste meesters en ware kunstenaars in hun vak zijn.’
Het instrument is geschonken door douairière C.J.M. Baronesse van Lynden (geboren Van Borcharen) ter gedachtenis aan haar in 1851 overleden dochter Ypkjen Hillegonda Luden, geboren baronesse van Lynden. Een koperen gedenkplaat onder het orgel getuigt van deze schenking.
Het orgel is in de jaren 1857-1895 bij de firma Van Dam in onderhoud geweest. In deze jaren was er jaarlijks een onderhoudsbeurt voor gemiddeld zestien gulden.

In 1896 voerde Van Dam het eerste grootonderhoud aan het instrument uit. Het orgel werd daarbij geheel ontleed, schoongemaakt, algeheel hersteld en geherintoneerd. De frontpijpen zijn hierbij opnieuw gepolijst.

Rond 1900 werd tussen de claviatuur, gesitueerd aan de achterzijde, en de achtermuur een beschermende wand gemaakt als tochtwering.
Orgelmakerij Van Dam had tot 1927 het instrument in onderhoud. Vanaf dat jaar tot 1950 is orgelmakerij Vaas & Bron verantwoordelijk voor het onderhoud. Orgelmakerij D.A. Flentrop heeft vanaf 1950 tot op heden het instrument in onderhoud.

Flentrop restaureerde in de jaren 1950-1951 het instrument, waarbij de magazijnbalg met hefboom vervangen is door een zakbalg. Ook is een windmotor geplaatst. De oude windlosser, afsluiter en inliggende tremulant zijn weggenomen; de oude registerknoppen ervan bleven gehandhaafd. Een nieuwe pneumatische tremulant is op een andere plaats gemonteerd. De bekerhanger van de Trompet is vernieuwd.
De windlade, de mechanieken en het handklavier zijn gerestaureerd. Hierbij werden onder andere de pulpeten vervangen door leren schijfjes.
Het pedaalklavier is in moderne stijl vernieuwd, waarbij de oude deling en omvang van C-g gehandhaafd is. Tevens vond er een herintonatie plaats.

In 1968, een jaar na de kerkrestauratie, maakte Flentrop het orgel schoon en voerde de orgelmaker tevens herstelwerkzaamheden uit.
Enkele houten pijpen worden hierbij opnieuw verlijmd. De orgelkast werd bij deze gelegenheid geloogd en opnieuw geschilderd: het front geschilderd in een effen witte kleur, de achterzijde in licht grijs, het snijwerk donker met goudaccenten of geheel met bladgoud. De pilaren werden wit gemarmerd, evenals de onderslagbalk die overgaat in de aangrenzende galerijen.

In 1975 zijn de frontpijpen gerepareerd en veertien houten pijpen opnieuw verlijmd.

De meest recente kerkrestauratie heeft plaatsgevonden in 2001. In dit jaar werd Flentrop wederom benaderd om het orgel schoon te maken en kleine herstelwerkzaamheden uit te voeren.

In het jaar 2004 werd de Commissie Orgelzaken(COZ) van de PKN gevraagd de problemen met het orgel in kaart te brengen. Namens de COZ schreef adviseur Stef Tuinstra een basisadvies. Tuinstra werd in 2005 tot adviseur benoemd. Uiteindelijk kon in 2010 gestart worden met de restauratie, waarbij Wim Diepenhorst als adviseur optrad namens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Art Decor uit Heerenveen nam het kleurenonderzoek en de kleurrestauratie voor zijn rekening. De elektra werd verzorgd door de fa. Van der Velde uit Gorredijk. De algehele leiding gedurende de restauratie was in handen van orgelmakerij Flentrop Orgelmakerij BV uit Zaandam. De totale kosten werden geschat op € 153.000.
De orgelkast werd hersteld, evenals de krimpnaden. De tussenwand achter de claviatuur is verwijderd en een nieuwe verhoogde claviatuurvloer naar maatvoering naar Van Dam is aangebracht.
De registernamen op het oude bord zijn bijgewerkt. Het ivoren klavierbeleg van 1951 verkeerde in een goede conditie en bleef gehandhaafd.
Het pedaalklavier werd nieuw gemaakt naar het model van Van Dam-orgels uit dezelfde bouwperiode. De register- en speelmechaniek is geheel hersteld, waarbij de invoering van 1951 deels werd gehandhaafd.
De windvoorziening werd geheel gereconstrueerd: een nieuwe magazijnbalg met scheppers, balgzwaard en windzicht, en een deels nieuwe windkanalisatie werd gemaakt in Van Dam-factuur. Een nieuwe windmotor in een nieuwe dempkist en regulering kreeg onder in het orgel een plaats naast de balg. Delen van de oorspronkelijke windkanalen werden nagezien en opnieuw beleerd.
De windladen werden geheel ontleed, schoongemaakt, opnieuw verlijmd en beleerd, waarbij ter bescherming tegen extra uitdrogingsschade een compleet leerbed over het cancellenraam werd gelijmd.
Extra viltringen zijn aangebracht voor een bestendige sleepafregeling.
Het pijpwerk werd schoongemaakt, het front gepoetst en de labia opnieuw verguld. Het houten pijpwerk werd opnieuw verlijmd. De vele beschadigingen van het metalen pijpwerk zijn hersteld.
Het pijpwerk is na 1856 iets ingekort, zodat de huidige toonhoogte iets hoger is dan in het jaar van oplevering.
Een tweelinginstrument van het orgel in Beetsterzwaag staat in de Hervormde Kerk van Hitzum (1855). In Hitzum werd een zijkantbespeling gemaakt, in Beetsterzwaag werd de klassieke methode van de tweede generatie Van Dam nog weer toegepast, namelijk een bespeling aan de achterkant. Het pijpenveld middenonder is geïnspireerd op het front dat de orgelmaker J.C. Scheuer in 1852 te Holwerd had gemaakt. De ornamentiek is wel iets verschillend ten opzichte van Hitzum, mede als gevolg van de verschillende hoogteverhoudingen van beide kerken.
Het instrument is op 25 februari 2011 in gebruik genomen.

Dispositie:
De registervolgorde is volgens de opstelling van de pijpen op de windlade vanaf het front.
Het metalen pijpwerk heeft een legering van tweederde deel lood en éénderde deel tin. De frontpijpen en de Viola di Gamba zijn vrijwel geheel van tin.
De metalen pijpen zijn tot aan ca. tweevoets lengte voorzien van stemkrullen of van twee stemlappen naast elkaar; de rest is op lengte afgesneden.
Al het pijpwerk is origineel van 1856.

Manuaal C-g3

Praestant 8’ D-h1 in het front, Engels tin; C en Cis binnen, afgevoerd; overige op de lade, orgelmetaal; wijde mensuur
Bourdon 16’ C-d eiken, deels afgevoerd; dis-g3 metaal
Viola di Gamba 8’ c-g3 tin; C-H gecombineerd met de Roerfluit
Roerfluit 8’ C-H eiken, afgevoerd; c- g3 metaal, roergedekt
Octaaf 4’ metaal
Quintfluit 3’ C-g gedekt, overige cilindrisch open, wijde mensuur
Octaaf 2’ metaal
Fluit d’Amour 4’ C-e gedekt, overige cilindrisch open, zeer wijde mensuur
Cornet D 3 sterk c1 2²/3 2 13/5
Trompet B/D 8’ C-Fis als Fagot met wijde cilindrische bekers, G- g3 trechtervormig als Trompet; stevels grenen, koppeneiken; in de bas kelen van eiken (één geheel met de kop); discant messing kelen; groot octaaf grotendeelsbeleerd

Pedaal C-g
Aangehangen

Werktuiglijke registers
Tremulant (inliggend)
Afsluiting
Windlosser
Muët (loze knop)
Magazijnbalg met schepbalgen en handpompinstallatie onderin het orgel
toonhoogte: a1 = 440 Hz bij 180 C
winddruk: 61 mm Wk
stemming: evenredig zwevend

HENK DE VRIES

Bronnen:

  • Rapport en mededelingen Stef Tuinstra;
  • Stef Tuinstra,‘Geschiedeniskroniek’ uit Programma ter gelegenheid van de ingebruiknemingvan het gerestaureerde Van Dam-orgel in de ProtestantseDorpskerk te Beetsterzwaag;
  • Het Historische Orgel, deel 1850-1858(Amsterdam 2002) 275-276, 235-237.