Amsterdam, oud-katholieke kerk H.H. Petrus en Paulus

Het ORGEL | Jaargang 107 | (2011) | Nummer 4

Amsterdam, oud-katholieke kerk H.H. Petrus en Paulus
[Orgelbouwnieuws uit Het Orgel  2011/04]

 

Op zaterdag 7 mei 2011 werd het gerestaureerde Stangenberger-orgel van de oud-katholieke parochies van de H.H. Petrus en Paulus en de H.H. Johannes en Willibrordus officieel in gebruik genomen met een inwijdingsconcert. Het instrument werd bij die gelegenheid bespeeld door Gijs Boelen. De restauratie werd uitgevoerd door de firma Slooff Orgelbouw te Lekkerkerk. De Amsterdamse decoratieschilder Hans Koning verzorgde het schilderwerk. Jacob Spaans trad op als adviseur.

Van schuilkerk naar nieuwe kerk
De oud-katholieke parochie van de H.H. Petrus en Paulus kwam tot begin twintigste eeuw samen in een schuilkerk (‘De Ooyevaar’) aan de Barndesteeg. In 1914 verhuisde de parochie naar een nieuw kerkgebouw aan de Ruysdaelstraat, ontworpen door de architect J.W.F. Hartkamp, een leerling van H.P. Berlage. Daarbij werd een groot deel van de inventaris uit de schuilkerk meegenomen. Dat gold niet voor het uit omstreeks 1725 daterende orgel, dat werd verkocht aan de Christelijk Gereformeerde Kerk te Bunschoten-Spakenburg. De bovenkas van dit instrument bevindt zich sinds 1962 in het koor van de Rotterdamse Grote of St. Laurenskerk, en herbergt een instrument van de firma Marcussen & Søn.

Frans Stangenberger
Om het nieuwe kerkgebouw van een orgel te voorzien, zocht men contact met de Utrechtse orgelmaker Fanciscus Albertus (Frans) Stangenberger.
Deze op 12 december 1871 geboren orgelmaker trad op 14-jarige leeftijd in dienst bij de Utrechtse orgelmakers J. Bätz & Co.
Toen dit bedrijf in 1903 ter ziele ging, maakte Stangenberger de overstap naar de orgelmakerij van G. Spit. Na diens overlijden in 1911 besloot Stangenberger een eigen bedrijf te beginnen in Utrecht. Frans Stangenberger overleed op 15 juni 1922.
Stangenberger was zeer actief in oud-katholieke kring. Naast het Amsterdamse orgel bouwde hij instrumenten voor de oud-katholieke kerken van Gouda (1921) en IJmuiden (1921). Bovendien was hij verantwoordelijk voor het onderhoud van een groot aantal oud-katholieke orgels, waaronder Amersfoort, Culemborg, Utrecht en Schiedam.

Oplevering Amsterdam
Stangenberger leverde zijn Amsterdamse orgel op in 1915. Bij het ontwerp van de kas liet hij zich inspireren door de Witte-orgels van de oud-katholieke kerken van Culemborg (H.H. Barbara en Antonius 1900) en Utrecht (St. Gertrudis 1884, sinds 1969 in de Hervormde Kerk te Kockengen).
Dit laatste orgel kende hij goed: Stangenberger verzorgde in 1914 de overplaatsing van de Gertrudiskapel naar de nieuwe Gertrudiskerk aan het Utrechtse Willemsplantsoen. Interessant is dat Stangenberger bij het Amsterdamse ontwerp het voor de beide Witte-orgels kenmerkende vlakke achtvoets front combineerde met stijlelementen uit de Amsterdamse School, wat kan wijzen op invloed van de architect Hartkamp.

De dispositie bij oplevering luidde als volgt:

Manuaal I (C-f3) Manuaal II (C-f3)
Bourdon 16’ Holpijp 8’
Prestant 8’ Viola 8’ (vanaf c)
Roerfluit 8’ Voix Céleste 8’ (gereserveerd)
Octaaf 4’ Fluit 4’
Woudfluit 2’  
Trompet 8’ (gereserveerd)  
 

Pedaal (C-d1)
Subbas 16’ (pneumatische transmissie Bourdon 16’)

Koppelingen: Man I-Man II, Ped-Man I, Ped-Man II

Oorspronkelijk was het de bedoeling om Manuaal II (uitgevoerd als nevenwerk) te voorzien van een zwelkast, maar dit plan is nooit uitgevoerd.
Kort na de oplevering zijn wel de beide bij de bouw gereserveerde registers toegevoegd.
Werkzaamheden Sanders
De firma J.C. Sanders & Zoon uit Utrecht heeft in 1938 de windlade van Manuaal II naar achter verplaatst om op die manier een ruimere stemgang tussen de beide windladen te creëren. Om dit te kunnen realiseren, werd de orgelkas aan de achterzijde vergroot. Bij deze gelegenheid zijn tevens de klavieren voorzien van nieuw galilith toetsbeleg.
In 1946 en 1947 brengt de Oud-Katholieke Orgelraad een tweetal rapporten uit over de toestand van het orgel. Zo wordt in het rapport van 1946 de Trompet 8’ ‘een bullebak’ genoemd en vindt men kleinste pijpen van de Woudfluit 2’ te wijd van mensuur. In 1947 adviseert de orgelraad zelfs het instrument in te ruilen voor een nieuw orgel.
Zover komt het niet. De firma Sanders neemt het orgel in 1947 grondig onderhanden. Daarbij moet de Woudfluit 2’ het veld ruimen ten gunste van een (negentiende-eeuwse) Octaaf 2’ en wordt de Trompet 8’ ingeruild voor een doorlopende Sesquialter 2 st. Op Manuaal II tenslotte vervangt Sanders de Fluit 4’ door een Quintadeen 4’. Naast deze dispositiewijzigingen heeft Sanders de windladen gereviseerd en is al het gehandhaafde pijpwerk nageïntoneerd.

Restauratie 2010
De kas is geheel gerestaureerd, waarbij de bestaande kasdiepte is gehandhaafd.
Waar nodig zijn de houtverbindingen verstevigd en de naden gedicht; het hang- en sluitwerk is gerepareerd. De kas en de speeltafel zijn opnieuw in imitatie-eikenhout geschilderd over de oorspronkelijke imitatie-eikenhouten laag en de later aangebrachte groene verflaag heen. Het lofwerk is in de oorspronkelijke kleuren hersteld en hier en daar voorzien van bladgoud.
De windladen, die misschien nog afkomstig zijn uit de werkplaats van de firma Bätz-Witte te Utrecht, zijn geheel uit elkaar genomen en vervolgens gevlakt. De cancellen zijn uitgelijmd en de sponsels waar nodig voorzien van spieën met schapenleer en aan de onderzijde voorzien van een dunne laag schapenleer. De voorslagen en de pulpetenplanken zijn eveneens voorzien van nieuw schapenleer. De ventielen zijn opnieuw beleerd met twee lagen ventielleer. Onder de pijpstokken zijn Liegelind-ringen aangebracht en onder de slepen zijn stroken schapenleer gelijmd. De lekkage in het pneumatische pedaallaadje is verholpen.
Wat de mechaniek betreft zijn de wellenborden hersteld. Waar nodig zijn de invoeringen van de wellenborden en van de winkelhaken vervangen.
De abstracten en het bijbehorende draadwerk zijn nagezien en waar nodig vervangen. De druk op de ventielveren is geëgaliseerd, zodat er een gelijkmatige toetsdruk is verkregen.
Het galilith klavierbeleg is vervangen door het originele, in die tijd veel gebruikte celluloid. De registerknoppen zijn voorzien van nieuwe porseleinen opschriften (geplaatst in een iets later stadium) in de originele kleuren (wit voor Manuaal I, rood voor Manuaal II, en blauw voor Pedaal en speelhulpen). Het pedaalbeleg is op die plaatsen vervangen waar het te veel was uitgesleten; het pedaal is opnieuw bevoerd en de veren zijn afgeregeld.
De originele windvoorziening is bewaard gebleven en bestaat uit een magazijnbalg met twee schepbalgen en een handpomp. De magazijnbalg is geheel opnieuw beleerd en het houtwerk is hersteld. Ook de windkanalen zijn opnieuw beleerd. De windmachine is nu van buiten de kerkruimte overgeplaatst naar een nieuwe geluiddichte motorkist op de gaanderij. De kanalisatie is met het oog hierop aangepast.
Alle pijpwerk is gecontroleerd, gereinigd en deels gerepareerd. Waar dit noodzakelijk was zijn de door ‘tinpest’ aangetaste pijpvoeten vervangen.
Buiten de begroting om en zonder dat daarvoor kosten in rekening zijn gebracht, zijn twee van de in 1947 vervangen registers weer geplaatst. Op Manuaal I is in plaats van de Sesquialter een Trompet 8’ (ca. 1915) geplaatst die afkomstig is uit het orgel van de Hervormde Kerk te Brakel. De Quintadeen 4’ van Manuaal II is vervangen door een Fluit 4’ (ca. 1880) die vermoedelijk is vervaardigd door de firma Maarschalkerweerd. De in 1947 aangebrachte Octaaf 2’ blijkt gemaakt te zijn door Maarschalkerweerd of Bätz-Witte. Het pijpwerk is van een dermate goede klankkwaliteit dat besloten is het register te handhaven.

Manuaal I (C-f3)
Bourdon 16’
Prestant 8’
Roerfluit 8’
Octaaf 4’
Octaaf 2’ (ca. 1880)
Trompet 8’ (ca. 1915)
Manuaal II (C-f3)
Holfluit 8’
Viola 8’ (C-H transmissie Holfluit 8)
Voix Céleste 8’ (vanaf c)
Fluit 4’ (ca. 1880)
Pedaal (C-d1)
Subbas 16’ (pneumatische transmissie Bourdon 16’)

koppelingen: Man I-Man II, Ped-ManI, Ped-Man II
toonhoogte: a1 = 440 Hz
temperatuur: evenredig zwevend
winddruk: 85 mm.


Foto: Orgelbouw Slooff

De vrijstaande speeltafel staat midden voor het orgel opgesteld, de organist zit met de rug naar de orgelkas en heeft dus rechtstreeks zicht op het altaar. De speel- en registermechaniek zijn geheel mechanisch.

WILLEM JAN CEVAAL

Bronnen:

  • Jacob Spaans, Het orgel in de Oud-Katholieke kerk van de H.H. Petrus en Paulus te Amsterdam (niet uitgegeven).
  • Hans van Nieuwkoop (red), Het historische orgel in Nederland 1479- 1725 (zp 1997) 400-401.
  • Peter van Dijk e.a. (red), Het historische orgel in Nederland, supplement (z.p. 2010) 181-182.