Felix Mendelssohn Bartholdy en het koraal (2)
door Albert Clement | Het ORGEL | Jaargang 106 | (2010) | Nummer 3
Albert Clement | Felix Mendelssohn Bartholdy en het koraal (2) Het ORGEL 106 (2010), nr. 3, 12-25 [samenvatting] |
In het tweede van drie artikelen waarin Mendelssohn als navolger van Bach wordt belicht, wordt ingegaan op de grote aandacht voor het koraal in de eerste drie sonates (opus 65) die Mendelssohn in 1845 publiceerde.
De componist, die soms lang bleef schaven aan zijn composities, stelde de zes sonates grotendeels samen uit vroegere, autonome stukken. Bij het samenstellen verwerkte Mendelssohn in drie gevallen koralen die vele malen door Bach waren gebruikt.
Hoewel Mendelssohn aanvankelijk voor Sonate I een eigen geconstrueerd koraal componeerde, besloot hij in december 1844 toch het koraal ‘Was mein Gott will, das gescheh’ allzeit’ te gebruiken. De keuze voor dit troostlied hangt samen met het feit dat ten tijde dat Mendelssohn aan deze sonate werkte, zijn jongste zoon zeer ernstig ziek werd.
In Sonate II heeft Mendelssohn een koraal verwerkt in de afsluitende fuga. Het thema van die fuga is namelijk melodisch identiek aan het begin van het koraal ‘Der Mond ist aufgegangen’.
Dit avondlied past in de lutherse traditie, waarin ‘avond’ ook opgevat werd als ‘levensavond’, de avond van het mensenleven. De keuze van Mendelssohn voor dit koraal, waarbij hij mogelijk gedacht heeft aan de eerste regel van de vijfde strofe (‘Gott, laß uns dein Heil schauen’), lijkt een persoonlijke reflectie te zijn op het overlijden van Mendelssohns vriend en leermeester Eduard Gans.
In het eerste deel van de derde sonate gebruikt Mendelssohn het bekende Lutherse koraal ‘Aus tiefer Noth schrei ich zu dir’. Na het majestueuze A-deel opent het B-gedeelte met een thema dat fugatisch verwerkt wordt en waarbij de koraalmelodie in het pedaal klinkt. Het fugathema citeert het fragment uit Mendelssohns symfonie Lobgesang waar de woorden uit Jesaja 21 (vers 11: ‘Wächter, ist die Nacht bald hin?’) getoonzet zijn. De thematiek van deze woorden treft men aan in strofe 4 van het koraal ‘Aus tiefer Noth’. Mendelssohn moet bij het componeren van het eerste deel van Sonate III aan de tekst van dit couplet gedacht hebben.
Standbeeld van Mendelssohn in Leipzig. Foto: Sietze de Vries