De orgelwerken van Petr Eben geëvalueerd

door Jan Hage | Het ORGEL | Jaargang 103 | (2007) | Nummer 2

 

Jan Hage De orgelwerken van Petr Eben geëvalueerd
Het ORGEL 103 (2007), nr. 2, 24-34 [samenvatting]

 

De Tsjechische componist Petr Eben zelden in één adem genoemd met toonaangevende componisten van het moderne orgelrepertoire, zoals Messiaen, Ligeti, Kagel, Berio en Xenakis, maar zijn orgelwerk behoort tot het meest gespeelde van de laatste decennia. Eben ziet zich als een kunstenaar die in lijden inspiratie opdoet en dat vertaalt in sterk spiritueel getint werk waarin de strijd tussen goed en kwaad een grote plaats inneemt. De behoeft tot communiceren brengt hem ertoe conventionele stijlmiddelen te hanteren. Het orgel, zijn ‘Schicksalsinstrument’, neemt in zijn oeuvre een belangrijke plaats in.
Met Sonntagsmusik en Laudes bereikt Eben een relatief en vroeg hoogtepunt in zijn orgelwerk. Sterk programmatisch zijn Faust (1980) en Job (1988).
De populariteit van Ebens muziek is te danken aan de buitenmuzikale connotaties die de luisteraar een referentiekader bieden, het gematigd moderne, in wezen traditionalistische idioom, en de symfonische grootschaligheid. De vitale ritmiek, spectaculaire virtuositeit en het kleurrijke gebruik van het orgel maken de muziek tot een dankbaar vehikel voor de concertorganist.
Op stilistisch gebied sluit hij aan bij de internationaal populairste orgelmuziektradities van de 20e eeuw: de stijl van zijn muziek kan worden samengevat als bestaande uit een mengsel van de neoklassieke en de Franse symfonische traditie. Ook speelt Tschechische volksmuziek en kerkmuziek (met name gregoriaans) een rol.
De improvisatorische basis van veel van zijn werk kan leiden tot muziek waaruit een grote musiceerdrift spreekt, maar leidt ook tot een zekere ongebreideldheid en controleverlies.