Gemeentezang en orgelbegeleiding in de 19de eeuw
door Jan R. Luth | Het ORGEL | Jaargang 101 | (2005) | Nummer 6
Jan R. Luth | ![]() |
Gemeentezang en orgelbegeleiding in de 19de eeuw Het ORGEL 101 (2005), nr. 6, xx-xx [samenvatting] |
Uit Duitse bronnen over de gemeentezangbegeleiding blijkt dat het midden van de 19de eeuw een overgangsperiode was. Vergelijking van de teksten van auteurs uit deze tijd, zoals Türk, Anthes, Oesterley, Von Tucher, Palmer en Koch, toont dat er verschillende opvattingen bestonden over het handhaven van interludia tussen de regels van een lied, maar ook dat men het eens was over het feit dat orgelbegeleiding moest stichten; vandaar de term Empfindung. Türk vond in dit verband expliciet dat de harmonie doelmatig was wanneer de akkoordverbinding correspondeerde met de inhoud van de tekst. Daarom moesten bij rustige Empfindungen consonerende en niet-gezochte akkoorden klinken. De overige auteurs die over het harmoniseren schreven, pleitten vooral voor eenvoud.
Het versieren van de melodie kwam steeds meer onder kritiek te staan; ook hier was streven naar eenvoud richtinggevend. Het aantal verdedigers van de oorspronkelijke vorm van een melodie en dus ook van het zingen in het oorspronkelijke ritme nam toe, evenals de aandacht voor kerktoonreeksen. Toch bleef de 18de-eeuwse gewoonte om de melodie uitkomend te registreren populair. Bij het registreren werden tongwerken overigens niet alleen als soloregisters, maar ook als basisregisters beschouwd.
De meeste auteurs waren het er over eens dat een hoog tempo niet ‘kerkelijk’ was. Concrete aanwijzingen geven MM = 60 voor de halve noot als een acceptabel gemiddelde.