Jean-Baptiste de Pauw

door René Verwer en Herman de Kler | Het ORGEL | Jaargang 101 | (2005) | Nummer 4

 

René Verwer en Herman de Kler Jean-Baptiste de Pauw
Het ORGEL 101 (2005), nr. 4, 4-46 [samenvatting]

 

Organist en orgel- en pianoleraar Jean-Baptiste de Pauw (1852-1924) werd geboren in Brussel. Zijn ouders waren kunstzinnig onderlegd, ook in muzikaal opzicht. Na muzieklessen van zijn vader studeerde De Pauw van 1864 tot 1873 aan het Koninklijk Conservatorium in Brussel. Zijn hoofdleraar voor piano en orgel was Alphonse Mailly. De Pauw werd in 1872 organist van het Schyven-orgel in de St.-Bonifatiuskerk te Brussel. Hij dong driemaal mee naar de Prix de Rome, maar zag zijn composities, zoals de cantate Camoëns, slechts beloond met Tweede Prijzen. Verliet hij daarom België, verlokte A. Heinze hem naar Nederland te vertrekken, of adviseerde Mailly hem daartoe?

De Pauw werd in 1879 ‘concert-organist’ van het Cavaillé-Coll-orgel (1875) van het Paleis voor Volksvlijt te Amsterdam. Een dergelijke aanstelling, als organist aan een seculier instituut, was voor Nederland in die tijd uniek. De Pauw gaf wekelijks concerten in het Paleis, als regel met het door J.M. Coenen geleide Paleisorkest en solisten. De steeds uit het hoofd gespeelde orgelsoli bestonden uit originele orgelwerken (Bach, Händel, etc.) en transcripties. Dit staat dicht bij de concertpraktijk in de Engelse Town Halls. Hoewel de bijdrage van ‘zuiderling’ De Pauw daarin bescheiden was, was het in deze tijd dat in Nederland naast de Duitse ook de Franse romantiek een plaats kreeg. Naast Belgen en Fransen hebben ook Nederlanders hieraan een bijdrage geleverd; vooral De Pauws leerlingen Louis Robert en Evert Cornelis.

Toen in 1895 het Paleisorkest werd opgeheven, betekende dat vrijwel het einde van de concertcarrière van De Pauw. Hij trad nog slechts incidenteel op (onder andere in het Concertgebouw te Amsterdam). De Pauw speelde niet in kerken: er zijn van hem geen in kerken gegeven concerten bekend. Een aanstelling van De Pauw (katholiek; zijn vrouw was hervormd) als kerkorganist is evenmin bekend. In 1886 vroeg de stad Haarlem hem te solliciteren naar de functie van concert- en kerkorganist in de hervormde Grote Kerk. Hij bedankte wegens drukke werkzaamheden.

De Pauw kreeg groot aanzien als orgel- en pianoleraar. Hij werd voor beide vakken in 1884 leraar aan het dat jaar opgerichte Amsterdamsch Conservatorium, de eerste muziekvakschool in Nederland. Andere instituten, waaronder de succesvolle Koninklijke Muzykschool in Den Haag (1826), richtten zich meer op dilettanten. De Pauw heeft naast vele organisten ook uitstekende pianisten opgeleid, zoals Willem Andriessen en Eduard van Beinum. Misschien belemmerd door het lange tijd ontbreken van een eigen les- en studieorgel (het kwam pas in 1917) en door concurrentie van het Blindeninstituut, kwam het orgelonderwijs aan het Amsterdamsch Conservatorium moeizaam op gang. Cornelis Pameijer studeerde in 1896 als eerste orgelleerling af. Daarna volgden vele anderen zoals de latere coryfeeën Louis Robert, Cornelis de Wolf en Anthon van der Horst. Onderwijs werd successievelijk in het Paleis en Concertgebouw gegeven. Het studie-repertoire bestond eerst uit werken van Bach, Händel en de Duitse romantiek. Later kwam ook daar de Franse romantiek bij (Franck zeer laat). Hoewel het leerplan ook kerkelijk orgelspel beloofde, kwam daarvan dermate weinig terecht dat dit na De Pauws dood uitliep op een intrigerend debat aan protestantse zijde.

De Pauws gerichtheid op concertspel komt sterk naar voren in zijn ijveren voor de aan een internationale beoordeling onderworpen Prijs van Uitnemendheid. Deze kwalificatie werd het eerst toegekend aan zijn orgelleerling Cornelis de Wolf (1901). Later volgden Louis Robert, Evert Cornelis en anderen.

De Pauw nam in de Nederlandse orgelcultuur van zijn tijd een vooraanstaande positie in, maar ook anderen genoten in beide hoedanigheden grote naam. Vergelijking met zijn enige ook aan een vakinstituut (Koninklijk Conservatorium Den Haag) verbonden collega J.A. de Zwaan leert dat er zowel overeenkomsten als grote verschillen in opvatting tussen de heren bestonden. Had De Pauw er kennelijk geen moeite mee aan de partituur noten toe te voegen, De Zwaan wilde dat per se niet. Speelde De Pauw veel arrangementen, De Zwaan deed dat niet (en doceerde kerkelijk orgelspel). Beide hadden ze op hun eigen wijze betekenis voor de Nederlandse orgelcultuur.

De Pauw doceerde tot het laatst van zijn leven. Hij werd 72 jaar. Hoe ‘geliefd’ hij was blijkt uit de vele op schrift gestelde herinneringen. Zo ziet Cor Kee De Pauw in het perspectief van zijn voortijdig vertrek van het Amsterdams Conservatorium wegens een geschil over ‘Bach-interpretatie’ tussen hem en De Pauw; zijn verhaal ademt niettemin waardering. Daniël de Langes artikel over De Pauw uit 1904 is eveneens een verhaal apart. De Lange, collega en vriend van De Pauw, noteerde opmerkelijke wetenswaardigheden over ‘dezen eigenaardigen man, dezen hoogbegaafden kunstenaar’.

Van de orgelwerken van Jean-Baptiste de Pauw is slechts de Rève d’amour bekend. De Pauw werd aan het Conservatorium opgevolgd door successievelijk zijn studenten Anton Tierie (ad interim), Cornelis de Wolf, Jan Nieland, Jacob Bijster en Anthon van der Horst.