Orgelbouwnieuws: Kedichem, Hervormde Kerk
Het ORGEL | Jaargang 100 | (2004) | Nummer 3
Kedichem, Hervormde Kerk [Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2004/03 maart] |
Eind vorig jaar werd de Hervormde Kerk te Kedichem voor het eerst in haar bestaan verrijkt met een pijporgel. De geschiedenis van dit instrument gaat terug tot in de eerste helft van de 18de eeuw. Een tot nog toe onbekende orgelmaker vervaardigde toen een klein balustrade-orgel dat vermoedelijk een plaats kreeg in een kleine schuilkerk in het westen van Nederland. Het instrument werd toen aan de achterzijde bespeeld. De speelmechaniek was uitgevoerd als stekermechaniek. Omstreeks 1760 kreeg het orgel een nieuw viervoets front met loze frontpijpen. Ook een deel van het blinderingsnijwerk werd toen vernieuwd.
In 1794 verplaatste Johan Michaël Gerstenhauer het orgel naar het kerkgebouw van de Hersteld Evangelisch Lutherse gemeente te Medemblik. Toen men in 1858 besloot om de oude kerk door een nieuwe te vervangen werd het orgel door Flaes & Brünjes gedemonteerd en opgeslagen te Amsterdam. Deze beide orgelmakers verzorgden ook de herplaatsing van het orgel. Bij deze gelegenheid werd het front met twee zijvelden verbreed. Verder verplaatste men de klaviatuur naar de zijkant en vervaardigde men een nieuw klavier. Dientengevolge werden ook de mechanieken vernieuwd. Daarnaast voorzag men het orgel van een nieuwe windvoorziening en tenslotte wijzigde men de toonhoogte en de dispositie. Op de plaats van de vroegere stekermechaniek werd een extra sleep aangebracht met daarop een houten Bourdon 16 (vanaf c). Het groot octaaf van de Holpijp 8 kreeg nieuwe houten pijpen en de Quint 3 werd verschoven tot Prestant 4. Voor de tonen C-fis werden nieuwe frontpijpen gemaakt. Het aldus gewijzigde instrument kon op 27 maart 1859 in gebruik genomen worden. Nog geen twintig jaar later besloot men om het oude orgel te vervangen door een nieuw van Pieter Flaes, dat op 18 juli 1880 in gebruik genomen werd.
Vooralsnog is niet bekend waar het oude orgel omstreeks 1880 werd geplaatst. Mogelijk bracht de firma Proper uit Kampen het instrument over naar Muntendam. Dit zou kunnen worden afgeleid uit een vrachtbrief voor het vervoer van Kampen naar Muntendam, die in het orgel werd aangetroffen. In 1921 restaureerde A. Doornbos de windlade. Mogelijk was hij ook degene die het orgel zes jaar later overbracht naar het kerkgebouw van de Vereniging voor Evangelisatie Bethel te Sleen. Daar was het orgel tot 1976 in gebruik. Ofschoon er in 1977 plannen werden gemakt om het orgel te restaureren bleek pijpwerk in 1978 van de windlade te zijn verwijderd om ruimte te maken voor de geluidsboxen van een elektronicum.
Uiteindelijk is het in Sleen nooit tot een restauratie gekomen. Het kerkgebouw werd afgestoten en verkocht aan een particulier, die het tot woonhuis verbouwde en het orgel verkocht aan de orgelmakerij Gebr. Reil. Begin 1995 werd het instrument gedemonteerd en opgeslagen te Heerde.
In 1996 besloot men in Kedichem om een pijporgel aan te kopen. Nadat adviseur Aart Bergwerff een aantal gebruikte orgels had onderzocht, bleek het uit Sleen afkomstige instrument het meest geschikt voor plaatsing in Kedichem en op 7 januari 1999 werd het orgel door de Hervormde Gemeente Kedichem aangekocht. Daarna werd het instrument in de zin van de Monumentenwet beschermd verklaard en kon een restauratieplan worden opgesteld. Na uitgebreid onderzoek in samenwerking met de orgelmakers en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg besloot men de dispositie van 1794 als uitgangspunt te nemen. In plaats van de Bourdon 16 vervaardigde men een nieuwe Prestant 4, zodat de Quint 3 weer in ere kon worden hersteld. Ook werd besloten een aangehangen pedaal toe te voegen. De orgelkast is hersteld, waarbij de later toegevoegde velden zijn verwijderd. Vervolgens werd de kast opnieuw geschilderd en verguld door de firma Van Zuydam (Hellouw). De bestaande windvoorziening werd vervangen. De orgelmakers vervaardigden een nieuwe meervouwige balg,voorzien van een schepbalg en een pompinstallatie. Ook de kanalen en de tremulant werden nieuw gemaakt. De windlade is gerestaureerd en voorzien van een nieuw eiken fundamentbord; ook de conducten zijn vernieuwd. Aan de voorzijde van de kast werd een grotendeels nieuwe klaviatuur geplaatst, met gebruikmaking van het oude handklavier. De overige onderdelen van de klaviatuur werden in stijl van Gerstenhauer uitgevoerd; de mechanieken zijn geheel nieuw gemaakt. Tenslotte is het pijpwerk geïnventariseerd en gerestaureerd, waarbij de oorspronkelijke toonhoogte is hersteld. Zoals gezegd vervaardigde men een nieuwe Prestant 4 en herstelde men de oorspronkelijke Quint 3; daarnaast werd ook het niet originele groot octaaf van de Holpijp 8 vervangen. Het aldus herstelde instrument kon op 15 november weer in gebruik genomen worden.
De dispositie: Manuaal (C-c3): Prestant 4 (nieuw, C-Fis en A-fis in het front), Holpijp 8 (C-H metaal gedekt, nieuw; c-h2 oud, c3 nieuw), Prestant D 8 (d1 nieuw), Fluit 4 (dis2 nieuw), Quint 3, (C-Gis, B en dis2-c3 nieuw), Octaaf 2 (c2 en a2 nieuw), Sesquialter D II (enkele pijpen nieuw). Aangehangen pedaal (C-a). Winddruk: 58 mm. wk. Toonhoogte: a1 = 415 Hz. Temperatuur: Neidhardt.
Bron: Geschiedenis en restauratie van het Gerstenhauer orgel in de Hervormde Kerk te Kedichem. Kedichem, 2003. Orgelmakerij Gebr. Reil.