Orgelbouwnieuws: Purmerend, Nicolaaskerk

Het ORGEL | Jaargang 100 | (2004) | Nummer 2
Purmerend, Nicolaaskerk
[Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2004/02 februari]

In september voltooiden de medewerkers van Flentrop Orgelbouw de restauratie van het Garrels-orgel in de Nicolaaskerk te Purmerend. Ofschoon het instrument zijn huidige verschijningsvorm kreeg na een herbouw door Rudolph Garrels, gaat de geschiedenis van het instrument terug tot in de eerste helft van de 16de eeuw. Het instrument dat toen de voormalige St.-Nicolaaskerk sierde was vermoedelijk een zesvoets-orgel met een klavieromvang van 38 tonen. Van dit instrument zijn thans nog ongeveer 150 pijpen in het huidige orgel aanwezig. In 1656 werkte Jacobus van Hagerbeer aan het instrument. Vermoedelijk vervaardigde hij een nieuwe windlade van 45 tonen voor het Hoofdwerk, dat vanaf dat moment op C begon. Van 1669 tot 1685 was Johannes Slegel verantwoordelijk voor het onderhoud van het orgel. In 1703 werkte Gerrit van Giessen aan het instrument. Hij herstelde een deel van het bestaande werk en vervaardigde daarnaast een nieuw Rugpositief. Ook plaatste hij één of twee nieuwe balgen. Tenslotte werd het orgel opnieuw geschilderd en verguld. Nadat in 1721-1722 de toren van de kerk was hersteld, nam Matthijs Verhofstad in 1723 het orgel onder handen. Vanaf 1728 werd het onderhoud van het instrument uitgevoerd door de eigen organist, Cornelis Harmanus Sumpius.

In 1737 werden voorbereidingen getroffen voor een ingrijpende vernieuwing van het orgel. Dit werk werd uiteindelijk tussen 1737 en 1742 uitgevoerd door de in Den Haag woonachtige orgelmaker Rudolph Garrels (1675-1750). Het orgel kreeg een geheel nieuw concept, waarin het front van het Rugpositief uit 1703 werd opgenomen. Daarbij werden de buitenste zijvelden van deze kast – die oorspronkelijk de zijwanden vormden – tot onderdeel van het front getransformeerd. De hoofdkast en de bijbehorende pedaaltorens werden nieuw vervaardigd. Garrels leverde ook nieuwe windladen voor Hoofdwerk en Pedaal; de oude windlade van het Hoofdwerk werd met vier cancellen uitgebreid en vond daarna een nieuwe bestemming in het Rugpositief. Ook de oude lade van het Rugpositief kreeg er vier cancellen bij en diende voortaan voor het nieuwe Borstwerk. Vermoedelijk bleef de bestaande windvoorziening grotendeels gehandhaafd; wel voegde Garrels twee nieuwe spaanbalgen toe. De klaviatuur en de mechanieken werden geheel nieuw gemaakt. Het pijpwerk van het oude orgel bleef grotendeels gehandhaafd; slechts het Pedaal was geheel nieuw. In 1745 verving Garrels de Dulciaan 16 (uit 1742) van het Rugpositief door een nieuwe Trompet 8. Daarmee was de vernieuwing van het orgel voltooid en beschikte de hoofdkerk van Purmerend over een drieklaviers instrument met vrij pedaal, na het grote orgel van Alkmaar het grootste boven het IJ.

In 1770 werd het uiterlijk van het orgel aanzienlijk verfraaid. Zo is er sprake van ‘Turkse tent en gordijnen daarboven’. Vermoedelijk werd daarmee een (geschilderde of houten) omlijsting of bekroning van het orgel bedoeld die met name in de 18de en de vroege 19de eeuw werd toegepast. Het is echter niet bekend of deze decoratie ook daadwerkelijk werd aangebracht. Vast staat wel dat de frontpijpen opnieuw werden gefoelied, de wapens ‘opgehelderd’ en het verguldwerk vernieuwd. 
In 1809 voerde de Amsterdamse orgelmaker Leonard van de Brink omvangrijke herstelwerkzaamheden aan het instrument uit. Nadat het kerkgebouw tijdens de watersnood van 1825 een maand lang als veilige haven voor het vee had gediend, nam Van den Brink het orgel in 1827 opnieuw onder handen. Bij deze gelegenheid verving hij de Gemshoorn 2 van het Hoofdwerk door een Viola di Gamba 8.
Het middeleeuwse kerkgebouw raakte in het tweede kwart van de 19de eeuw meer en meer in verval en uiteindelijk besloot men het kerkgebouw geheel af te breken en op dezelfde plaats een nieuw kerkgebouw te stichten. Begin 1850 werd het orgel door de orgelmakers Flaes en Brünjes gedemonteerd en opgeslagen. Twee jaar later volgde de opdracht voor de herbouw van het orgel, maar de werkzaamheden werden pas in 1854 voltooid. Het orgel werd echter niet zondermeer weer opgebouwd, maar op vele punten aan de midden-19de-eeuwse smaak aangepast. Zo werd de kast oopnieuw geschilderd, vervaardigde men nieuwe klavieren en koppelingen en werd veel pijpwerk één of twee plaatsen verschoven om een wijdere mensuur te krijgen. Daarnaast vonden ook wijzigingen in de dispositie plaats. Op het Hoofdwerk verving men de Vox Humana 8 door een Fagot 16, werd de Woudfluit 2 veranderd in een Octaaf 2 en vernieuwde men een deel van de Cornet. Op het Borstwerk verdwenen de Prestant D 8 en de Prestant 4 ten gunste van een Echo Viool D 8 en een Salicionaal 4. In 1859 werkten Flaes & Brünjes opnieuw aan het orgel, waarbij de kas opnieuw geschilderd werd. Twintig jaar later voerde de firma Knipscheer herstelwerkzaamheden uit. In 1902 werd de kast – die op dat moment waarschijnlijk in mahonie-imitatie geschilderd was – in een totaal nieuwe kleurstelling bestaande uit vele pasteltinten overgeschilderd.
In 1912 herstelde H.W. Flentrop het orgel. Bij deze gelegenheid werden de registers Echo Viool D 8, Salicionaal 4 en Octaaf 2 van het Borstwerk vervangen door een Gamba 8, een Voix Celeste 8 en een Fluit harmonique D 4. In 1922 plaatste Flentrop een pneumatische tremulant voor het Borstwerk. Zes jaar later plaatste hij een elektrische windmachine. Daarbij werden de twee onderste spaanbalgen verwijderd en vervangen door een magazijnbalg.

In 1943 werd door de Nederlandsche Klokken- en Orgelraad een rapport over het orgel uitgebracht. De eigen organist van de kerk, A.W. Blokhuis, begon nog tijdens de oorlogsjaren zelf met de restauratie van de windladen. Hij herstelde de lade van het rugpositief en één van de pedaalladen; daarnaast vernieuwde hij delen van de pedaalmechaniek. Uiteindelijk voerde de orgelmaker Ernst Leeflang in 1947 een restauratie uit, waarbij tevens de dispositie gewijzigd werd. Op het Borstwerk ruimden de in 1912 geplaatste registers het veld voor een nieuwe Prestant 4, een Woudfluit 2 en een Flageolet 1. Daarnaast voegde men hier twee pneumatische laatjes toe met daarop de uit 1827 daterende Viola di Gamba 8 van het Hoofdwerk. De vrijgekomen plaats op het Hoofdwerk vulde men in met een Cimbaal III.

In 1971 werd de Grote Kerk gesloten. Een aantal jaren later kreeg het gebouw een nieuwe bestemming als ‘Kultureel Centrum De Koepelkerk’ en in 1976 begon men met de herinrichting van het gebouw. In het kader daarvan werd het binnenwerk van het orgel door Flentrop Orgelbouw gedemonteerd en opgeslagen; de lege kast bleef in het gebouw achter. Gedurende de ruim twaalf jaar dat het voormalige kerkgebouw als theater functioneerde bleek dat deze bestemming toch niet ideaal was. Uiteindelijk leidde dit in 1989 tot een ruil met de R.-K. St.-Nicolaasparochie. De Koepelkerk werd nu ingericht als parochiekerk, terwijl de voormalige R.-K. St.-Nicolaaskerk tot theater ‘De Purmaryn’ werd verbouwd.
Nu de Koepelkerk weer als kerk in gebruik was genomen, werden ook voorzichtig plannen gemaakt om het Garrels-orgel te laten restaureren. Eerst werd de kerk echter verrijkt met het uit 1864 daterende Witte-orgel uit de voormalige Doopsgezinde Kerk, dat in 1989 aan de parochie was geschonken. De restauratie van het Garrels-orgel kwam in een stroomversnelling nadat de noodzakelijke herstellingen aan kerk en orgel in het kader van de zogenaamde ‘kanjerregeling’ konden worden gesubsidieerd en op 26 mei 2001 kon het contract worden getekend. De restauratie van het orgel werd uitgevoerd door Flentrop Orgelbouw en de firma IJsbrand Kuiper Schilderwerken te Zaandam. Als adviseur traden Jan Jongepier en Rudi van Straten op. De kast is opnieuw geschilderd en verguld en de frontpijpen zijn schoongemaakt en weer met tinfolie belegd. De windvoorziening werd in oorspronkelijke aanleg hersteld waarbij de tremulant uit 1922 en de magazijnbalg uit 1928 kwamen te vervallen. In plaats daarvan werden twee nieuwe spaanbalgen bijgemaakt. De klavieren, mechanieken en windladen zijn hersteld, waarbij de toetsen van het pedaalklavier zijn vernieuwd. Voor herstel van het pijpwerk gold de toestand van 1854 als uitgangspunt, die echter op een paar punten werd aangepast. Zo bleven de Superoctaaf 2, Fagot 16 en de Cornet in de toestand van 1854 gehandhaafd. Wel vernieuwde men een deel van de Octaaf 4 en verving men de uit 1947 daterende Cimbaal door een nieuwe Woudfluit 2. Op het Borstwerk kwamen de registers uit 1947 te vervallen en reconstrueerde men de Prestant D 8, de Prestant 4 en de Octaaf 2. De uit 1827 daterende Viola di Gamba 8 kwam te vervallen en is opgeslagen. Verder werd het 20ste-eeuwse pijpwerk in de Mixtuur van het Rugpositief vervangen. Na meer dan 25 jaar te hebben gezwegen kon het aldus vernieuwde instrument op 5 september weer in gebruik genomen worden.

Hoofdwerk (Manuaal II, C-c3)
Bourdon 16 (1742)
Prestant 8 (oud)
Baarpijp 8 (1742)
Holpijp 8 (oud)
Quintadena 8 (oud)
Octaaf 4 (1854/nieuw)
Spitsfluit 4 (1742)
Quint 3 (oud/1854)
Superoctaaf 2 (1742/1854)
Woudfluit 2 (nieuw)
Mixtuur IV-V-VI (oud/1742)
Cornet D IV (oud/1854)
Fagot 16 (1854)
Trompet 8 (oud/1742). 

Rugpositief (Manuaal I, C-c3)
Holpijp 8 (oud)
Roerfluit 8 (1742)
Prestant D 8 (oud)
Prestant 4 (oud)
Roerfluit 4 (oud)
Nassat 3 (1742)
Octaaf 2 (oud)
Mixtuur II-III (oud/nieuw)
Sexquialter D II (oud)
Trompet B/D 8 (1745)

Borstwerk (Manuaal III, C-c3)
Holpijp 8 (1742)
Prestant D 8 (1854/nieuw)
Prestant 4 (1742/nieuw)
Roerfluit 4 (oud)
Octaaf 2 (oud/nieuw)
Sexquialter D II (1742)
Dulciaan 8 (oud/1742)

Pedaal (C-d1 geheel 1742)
Prestant 16
Octaaf 8
Quintprestant 6
Octaaf 4
Mixtuur IV
Bazuin 16
Trompet 8
Trompet 4

Koppelingen
Hoofdwerk-Rugpositief
Hoofdwerk-Borstwerk
Rugpositief-Hoofdwerk
Pedaal-Hoofdwerk

Afsluitingen: Hoofdwerk, Rugpositief, Borstwerk, Pedaal. Tremulant (1742), Ventiel, Calcant. Winddruk: mm wk. Toonhoogte: a1 = 460 Hz. Temperatuur: evenredig zwevend. 

Bron: Het Garrels-orgel terug in Purmerend. Purmerend 2003. Dit boekje is verkrijgbaar bij de Stichting Garrelsorgel Purmerend, p/a dhr. E.M. Lustig, Moerasvaren 39, 1441 SNPurmerend.

Zie ook: StichtingRestauratie Garrelsorgel Purmerend