Vingerzetting bij 17de-eeuwse muziek voor toetsinstrumenten (Scheidemann)
door Pieter Dirksen | Het ORGEL | Jaargang 100 | (2004) | Nummer 5
Pieter Dirksen | Vingerzetting bij 17de-eeuwse muziek voor toetsinstrumenten (Scheidemann) Het ORGEL 100 (2004), nr. 5, 10-19 [samenvatting] |
Een weinig onderzochte tabulatuur met muziek voor toetsinstrumenten uit Brussel (B-Bc, MS 26.374/ii), waarvan het ontstaan in de omgeving van Heinrich Scheidemann (circa 1596-1663) moet worden gezocht, bevat belangrijke gegevens over vingerzetting die hier voor het eerst worden gepubliceerd. De vingerzettingen tonen dat het zwaartepunt in de rechterhand in het midden ligt (2 3 4), terwijl het zwaartepunt in de linkerhand uit het midden ligt (1 2 3). Het daarbij horende verschil in gevoel tussen de twee handen is van centraal belang bij het spelen van de muziek van Sweelinck en zijn school. Het handschrift geeft ook alternatieve vingerzettingen voor bepaalde omstandigheden: parallelle tertsen hoeven niet altijd te worden gespeeld met 2 en 4, evenmin als een triller op een hoofdnoot altijd met 3 4 (rechterhand) of 2 1 (links): 3 2 kan ook gebruikt worden. Reeksen van vier dalende zestiende noten (rechts) kunnen worden gespeeld met de gebruikelijk vingerzetting in paren, maar ook met 4 3 2 1 of 5 4 3 2. De gegevens uit dit document wordt ondersteund en aangevuld door diverse fragmenten met gegevens over vingerzetting in de bronnen van Scheidemanns muziek, waarvan enkele duidelijk een professioneel aanzien hebben. Deze kleine hoeveelheden gegevens suggereren dat Scheidemann, op de stevige basis van van Sweelinck geleerde principes, zijn vingerzetting varieerde om zo te komen tot een breder articulatiepalet; en geven ons zo een indruk van zijn ‘kunstreiche Manuduction auf dem Clavier’.