Orgelliteratuur tussen 1800 en 1825

door Cor van Wageningen | Het ORGEL | Jaargang 99 | (2003) | Nummer 4

 

Cor van Wageningen Orgelliteratuur tussen 1800 en 1825
Het ORGEL 99 (2003), nr. 4, 37-43 [samenvatting]

 
Een algemeen kenmerk van veel orgelmuziek uit de tijd rond 1800 is dat zij minder vooruitstrevend is dan andere muziek. Beethovens Eerste Symfonie en Haydns Die Schöpfung gingen nogal wat verder dan de keurige muziek en banale improvisaties (bijvoorbeeld over de slag bij Waterloo) die op het orgel ten beste werd gegeven. De romantiek liet in de orgelcultuur dus op zich wachten, al werd er door onder anderen Johann Christian Kittel in 1801 op gewezen dat de natuur voorbeelden bood voor de nodige muzikale waardigheid. Anderzijds was klassieke orgelmuziek niet van even hoge kwaliteit als andere muziek. Zo kenmerkte de orgelmuziek zich door een compromis tussen beide stromingen.
Naast noviteiten als de Slag bij Waterloo kwamen Engelse componisten als Wesley met nieuwe voluntaries; het ‘orgelconcert’ werd een imitatie van orkestmuziek. Voor het overige bleef men traditioneel: de sonate bleef 18de-eeuws in zijn eendeligheid, het thema met variaties was nog steeds een populaire vorm, evenals Preludium en fuga. Vanzelfsprekend – het orgel stond tenslotte in de kerk – bleven organisten koraalvoorspelen schrijven.
Een nieuw fenomeen was de ‘orgelschool’, zoals die van Knecht (1795-98), Kittel (1801-1808) en Rinck (1820-1821).
Het is te betreuren dat juist de grote drie Weense klassieken niet meer voor het orgel hebben geschreven: hun stukken voor automatische orgels zijn van hoog niveau.