Orgelbouwnieuws: Haren, Dorpskerk
Het ORGEL | Jaargang 98 | (2002) |
Haren, Dorpskerk [Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2002/12, december] |
Op 1 september werd het gereconstrueerde Hinsz-orgel in de Dorpskerk te Haren opnieuw in gebruik genomen. Ofschoon dit instrument zich als een orgel van Albertus Anthoni Hinsz vertoont, gaat de geschiedenis van het binnenwerk veel verder terug. Het oudste pijpwerk dat thans nog aanwezig is, dateert uit de 16de eeuw. Dit materiaal werd in 1660 door Andreas de Mare gebruikt bij de bouw van een (grotendeels of geheel) nieuw instrument. Nadat kerk en orgel in 1672 ten gevolge van oorlogshandelingen aanzienlijk waren beschadigd, herbouwde Jan Helmman het instrument in 1675 met gebruikmaking van het nog aanwezige bruikbare pijpwerk. Sindsdien telde het orgel n manuaal en een aangehangen pedaal. Nadat het orgel in 1743 nog was hersteld, besloot men in 1770 tot een uitgebreide renovatie van het instrument. De opdracht hiervoor werd gegeven aan Albertus Anthoni Hinsz, die voordien ook al aan het orgel gewerkt had.
Hinsz trof de volgende dispositie aan: Manuaal (CDEFGA-c3): Holpijp 8, Quintadeen 8, Prestant 4, Roorfleut 4, Octaaf 2, Quint 1 1/2, Sexquialt II, Mixtuir III. Aangehangen Pedaal.
Met gebruikmaking van een groot deel van het oude pijpwerk en (vermoedelijk ook) de drie oude spaanbalgen vervaardigde Hinsz vervolgens een nieuw instrument in een nieuwe kast met de volgende dispositie: Manuaal (C-c3): Prestant 8 (nieuw), Holpijp 8, Quintadeen 8, Roerfluit 4, Quint 3, Octaaf 2, Sexquialter II-III, Mixtuur B/D III-IV (deels nieuw), Trompet B/D 8 (nieuw), Tremulant, Ventiel. Aangehangen Pedaal (C-d1).
In deze vorm bleef het orgel lange tijd ongewijzigd. Na de kerkrestauratie van 1884 nam de firma P. van Oeckelen & Zonen het instrument onderhanden. Bij die gelegenheid maakte de Sexquialter plaats voor een Viola di Gamba 8 en verdween de Tremulant. Daarnaast maakte men een nieuw handklavier, met gebruikmaking van het oude klavierraam. Tenslotte werden zowel de orgelkast als de borstwering opnieuw geschilderd in imitatiepalissander, met olijfgroen en bladgoud voor het lofwerk.
Een ingrijpende restauratie van de kerktoren (1914) was aanleiding om de aanwezige spaanbalgen te vervangen door een nieuwe magazijnbalg. Ook dit werk werd uitgevoerd door de firma van Oeckelen.
In 1937 werkte Klaas Doornbos aan het orgel. Hij behandelde de frontpijpen met aluminiumverf en verving de Trompet B/D 8 van Hinsz door een nieuw exemplaar. Daarnaast leverde hij een nieuwe Bourdon 16 en een Octaaf 4. Deze beide registers kregen een plaats op een pneumatische lade achter de oude bovenkast. De nieuwe Bourdon fungeerde door middel van een transmissie ook als Subbas 16 in het Pedaal.
Ofschoon het orgel in de loop der jaren op belangrijke punten was gewijzigd, verbleekten de ingrepen van Van Oeckelen en Doornbos bij de ingrijpende restauratie die Willem van Leeuwen in de jaren 1957-1960 uitvoerde. De door Doornbos aangebrachte pneumatische registers vervielen en het orgel werd uitgebreid met een Borstwerk en een vrij Pedaal. De technische aanleg van klaviatuur, mechanieken en windvoorziening werd nagenoeg geheel vernieuwd en de oude windlade van het Manuaal (nu Hoofdwerk) werd voorzien van het Veka-systeem. Hoewel op het Hoofdwerk de dispositie van 1770 deels werd hersteld, werd het oude pijpwerk grondig gerestaureerd en gedeeltelijk van nieuwe kernen voorzien. Ook de opsneden werden veelal verlaagd en de toonhoogte werd verlaagd tot a1 = 440 Hz zodat veel pijpwerk werd verlengd of verschoven. Aansluitend volgde een herintonatie op verlaagde winddruk. Tenslotte werd de orgelkast opnieuw geschilderd in imitatiemahonie en de borstwering in imitatie-eiken.
De dispositie luidde sindsdien als volgt: Hoofdwerk: Praestant 8, Holpijp 8, Quintadena 8, Octaaf 4 (deels nieuw, opgeschoven Quint 3), Roerfluit 4, Octaaf 2, Sesquialter II (vanaf a, nieuw), Mixtuur IV-VI (nieuw), Trompet 8 (nieuw). Borstwerk: Roerfluit 8, Fluit 4, Prestant 2, Sifflet 1, Cymbel III, Regaal. Pedaal: Subbas 16, Prestant 8, Fagot 16, Schalmey 4. Koppelingen (als treden): Hoofdwerk-Borstwerk, Pedaal-Hoofdwerk,Pedaal-Borstwerk.
Vanaf de jaren ’70 ging de technische staat van het instrument langzaam achteruit. Daarnaast ervoer men de intonatie meer en meer als gedateerd en onaangenaam. Daarom besloot men halverwege de jaren ’90 de mogelijkheden van een nieuwe restauratie te onderzoeken. In 1997 stelde Stef Tuinstra een restauratieplan op. Na rijp beraad besloot men een jaar later om het orgel terug te brengen in de toestand van 1770, met een Octaaf 4 op het Manuaal en een nieuw vrij Pedaal. De opdracht voor de restauratie, onder advies van Stef Tuinstra en Rudi van Straten werd uiteindelijk verleend aan de firma Gebr. Reil.
Voor de reconstructie van de verdwenen delen dienden vooral de orgels van Dantumawoude (1777) en Midwolda (1772) als voorbeeld. De mechanieken en de windvoorziening werden gekopieerd naar voorbeeld van Dantumawoude, waarbij de nog bewaarde restanten werden ingepast. De drie spaanbalgen en de trapinstallatie kregen een plaats op de zolder van de kerk, recht boven het orgel. De windlade was door het aanbrengen van het Veka-systeem in 1957 sterk gewijzigd en is zorgvuldig hersteld en opnieuw ingedeeld. Nadat uit onderzoek van het pijpwerk was gebleken dat Hinsz in 1770 zeer veel bestaand pijpwerk in de factuur van Helmman had overgenomen, werd besloten de registers Octaaf 4, Sexquialt en Mixtuir in de factuur van Helmman te vervaardigen. Daarbij konden in het laatst genoemde register veertien oude pijpen worden teruggeplaatst.
Voor de nieuwe Trompett B/D 8 en het pijpwerk van het Pedaal werd pijpwerk van Hinsz als voorbeeld genomen. Ten einde de intonatie zoveel mogelijk te herstellen werd het oude pijpwerk zorgvuldig gerestaureerd en op de oorspronkelijke toonhoogte gebracht. Waar nodig zijn ontbrekende pijpen bijgemaakt. Tenslotte werd ook besloten om de orgelkast en het orgelbalkon in de oorspronkelijke kleurstelling terug te brengen: mahonie-imitatie met enkele zwarte biezen en verguld snijwerk en een gemarmerde basementlijst voor het balkon.
De dispositie: Manuaal (C-c3): Prestant 8 (C-E gecombineerd met Holpijp, F-c2 in het front, Hinsz), Holpijp 8 (16de-eeuws/De Mare), Quintadeen 8 (De Mare), Octaaf 4 (nieuw), Roorfleut 4 (Helmman), Quint 3 (16de eeuw/Helmman), Octaaf 2 (Helmman), Sexquialt II-III (nieuw), Mixtuir B/D III-IV (grotendeels nieuw), Trompett B/D 8 (nieuw). Pedaal (C-d1 , geheel nieuw): Bordon 16, Octaaf 8, Basuin 16. Koppeling Pedaal, Tremulandt, Windlossing, Afsluiting. Winddruk 66,5 mm wk. Toonhoogte: a1 = 470 Hz. Temperatuur: Neidhardt I, 1724. Indien gewenst kan de toonhoogte – met behulp van een los transpositieklavier – een halve toon worden verlaagd.
Bron: Het Hinsz-orgel in de Dorpskerk te Haren. Haren 2002, in samenwerking met de Stichting Groningen Orgelland (publicatie nr. 27)