Orgelbouwnieuws: Emmeloord, Moriakerk

Het ORGEL | Jaargang 98 | (2002) | Nummer 7
Vaassen, Hervormde Kerk
[Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2002/07, juli/augustus]

De geschiedenis van het orgel in de Hervormde Kerk te Vaassen gaat terug tot het eerste kwart van de 19de eeuw. In de jaren 1820-1823 vervaardigde Jacob Armbrost een tweeklaviers instrument met aangehangen pedaal. Volgens Broekhuyzen telde dit orgel veertien stemmen en was het ‘een sterk toongevend werk’. Hij noteerde de volgende dispositie: Manuaal: Prestant 8, Bourdon 16, Octaaf 4, Quint 3, Woudfluit 2, Sexqualter 3 st, Mixtuur 2-3-4 st uit 2 vt, Trompet 8. Positief: Prestant 8, Holpijp 8, Prestant 4, Flute travers 8, Octaaf 2, Mixtuur 2-3-4 st uit 1 vt. Aangehangen pedaal, twee afsluitingen, ventil, tremulant.
Ofschoon in 1852-1853 tegen de oude toren een nieuw kerkgebouw werd opgetrokken, bleef het instrument waarschijnlijk ongewijzigd. Pas in 1855 besloot men het instrument te verfraaien. Vermoedelijk zijn toen de loze zijtorens aangebracht, waarbij de namen van de weduwe Holtgräve en J. Klein Onstenk worden genoemd. In elk geval is toen de kast opnieuw geschilderd en verguld en zijn nieuwe beelden geplaatsten, geleverd door W. de Bruin.
In 1925 bouwde J.C. Sanders een nieuw pneumatisch orgel in de oude kast, waarbij verder alleen een deel van het oude pijpwerk (inclusief de frontpijpen) werd overgenomen. Sinsdien luidde de dispositie als volgt: Manuaal: Bourdon 16, Prestant 8, Roerfluit 8, Violon 8, Octaaf 4, Octaaf 2, Cornet V, Trompet 8. Bovenwerk: Holpijp 8, Viola di Gamba 8, Vox Celeste 8, Openfluit 4, Salicet 4. Pedaal: Subbas 16 (transmissie). In 1964 voorzag B. Koch het instrument van elektropneumatisch regeerwerk; tevens voerde hij enkele dispositiewijzigingen uit. Op het Manuaal werd de Violon 8 vervangen door een Quint 3 en een Cymbel III toegevoegd. Op het Bovenwerk ruimde de Salicet 4 het veld voor een Gemshoorn 2; het Pedaal werd verrijkt met een Octaafbas 8. Tenslotte plaatste Koch nieuwe zinken frontpijpen.
Na een lange periode van voorbereiding kreeg de firma A. Nijsse & Zoon de opdracht voor de bouw van een nieuw mechanisch binnenwerk in de oude kast. Een deel van het aanwezige pijpwerk werd opnieuw gebruikt, aangevuld met nieuw pijpwerk en materiaal van elders. De ingebruikneming van het instrument vond plaats op 14 juni.
De dispositie: Hoofdwerk (Manuaal II, C-f3): Bourdon 16 (bas nieuw, discant 1925), Prestant 8 (front nieuw, discant Armbrost), Roerfluit 8 (1925), Octaaf 4 (Armbrost), Spitsfluit 4 (Armbrost), Quint 4 (nieuw), Octaaf 2 (Armbrost), Mixtuur III-IV (nieuw), Cornet D V (1925), Fagot B/D 16 (nieuw), Trompet B/D 8 (1925). Onderpositief (Manuaal I, C-f3): Holpijp 8 (C-H 1925, rest Armbrost), Viola di Gamba (1925), Prestant 4 (front nieuw, rest Naber), Flûte Travers 4 (19de eeuw), Nasard 3 (nieuw), Gemshoorn 2 (1964), Terts 1 3/5 (nieuw), Flageolet 1 (nieuw), Dulciaan 8 (nieuw). Pedaal (C-d1): Subbas (1925), Openfluit 8 (nieuw), Bazuin 16 (20ste eeuw). Koppelingen HW-OP B/D, Ped-HW, Ped-OP; Tremulant OP. Winddruk: 78 mm wk. Toonhoogte: a1 = 440 Hz. Temperatuur: evenredig zwevend.

Bron: R. Nijsse