R.-k. orgelbezit in Groningen en Drenthe in het midden van de 19de eeuw (deel II)

door Victor Timmer | Het ORGEL | Jaargang 98 | (2002) | Nummer 2
Victor Timmer Bijlage 2
R.-k. orgelbezit in Groningen en Drenthe in het midden van de 19de eeuw (deel II)

Het ORGEL 98 (2002), nr. 2, 32-37 [samenvatting]

Bijlage 2: (GrA, PA inv.nr. 172)

Bestek en Conditien
van een
Nieuw Orgel
in de
Roomsch Katholijke Kerk
te
Groningen.
aangenomen

door den Orgelmaker
P. van Oeckelen
te
Groningen.
————-

 

Bestek en Conditien,
waarop de Commissie ter Stich-
ting van een Kerk-Orgel binnen
de Stad Groningen, bestaande
uit de Heeren:
Mr  F.J.J. Cremers,
     T.J. Raken,
     I.J. Sormani,
     I. Bering en
Mrr P. Sevenstern,

voornemens is, uittebesteden het ver-
vaardigen en plaatsen van een
nieuw Kerk-Orgel in de Roomsch-
Katholijke Kerk te Groningen,
met alles wat daartoe behoort.

 

Art. 1.
Grootte des Orgels.
Bovengenoemd Orgel zal bestaan uit 1° Een Manuaal of Hoofdwerk, 2° Een Boven Manuaal of Bovenwerk met een aangehangen Pedaal, bevattende Twintig en een halve Stem.

 

Art. 2.
Van het getal Windladen en derzelver Maaksel.
Tot het Hoofd-manuaal zal eene Sleep-Windlade, verdeeld in 54 kancellen, of windkamers, loopende van groot C. tot en met drie gestreept Fº ; in grootte, oppervlakte en inhoud geëvenredigd, aan de grootte en hoeveelheid der stemmen, welke er op zullen komen te staan, vervaardigd worden.- Dezelve zoo juist bewerkt en ingerigt, met lijm te zamen gevoegd, van binnen met rood-bolis en lijm uitgeverwd en de bovenkant of fundament, met zwaar wit kalfsleder overtrokken, zoodanig, dat nimmer doorspraak of eenig ander gebrek van dien aard er aan kan ontstaan.
Deze Windlade, welke in twee deelen vervaardigd, en door koppelstokken aan elkander verbonden worden, zal met deszelfs pijpstokken, roosters of pijpstoelen, sleepen ventielen, enz. van best droog wagenschot worden gemaakt;- aan den onderkant van de windlade in de windkast, waar de ventielen tegen aan drukken, zal met best mediaan paier in plaats van leder worden bekleed, terwijl de ventielen met zachte strooken leder, belederd, en van achteren los in hunne stiften moeten worden gelegd, om ten allen tijde, naar verkiezing, dezelve er uit te kunnen uitnemen.Boven ieder ventiel in de Kancellen der windlade, waarboven de Trompet en de Fagot komen te staan, zullen spijlen of afdammingen aangebragt worden, ten einde de wind van de trompet niet door dievan de fagot, of omgekeerd, worde verdund of benomen; zullen de pijpstokken met stevige koperen schroeven op de windlade worden bevestigd.-
Tot het Boven-Manuaal of Bovenwerk zal insgelijks eene sleepwindlade van best droog wagenschot worden vervaardigd in verdeeling en bewerking gelijk als de boven beschrevene Hoofd-Manual-lade, met uitzondering dat dezelve in één deel of in eenen doorloopende lengte en zonder spijlen of afdammingen kan genomen worden, terwijl de deuren of luiken der beide windladen met koperen haken moeten worden gesloten.

 

Art. 3.
Over het Pijpwerk

Op boven omschrevene windladen, zullen worden geplaatst de twintig en een halve navolgende stemmen

Dispositie
Manuaal of Hoofdwerk.
Nº 1. Prestant 16 voet, F in het front, van Engelsch bloktin, wegende min of meer 325 Nederlandsche ponden.
,, 2. Bourdon 16 voet, groot en klein octaaf van wagenschot.
,, 3. Octaaf 8 voet, van Spetie.
,, 4. Gedakt, 8 voet, van Spetie.
,, 5. Octaaf, 4 voet.
,, 6. Fluit, 4 voet.
,, 7. Quint, 3 voet.
,, 8. Octaaf, 2 voet.
,, 9. Mixtuur uit één voet, ierder octaaf repeterende.
,, 10. Fagot 16 voet.
,, 11. Trompet 8 voet
,, 12. Hoboi 8 voet, met vrijzwevende tongen.
Boven Manuaal.
Nº 1. Prestant 8 voet, van gepolijst tin, F in ’t gezigt.
,, 2. Holpijp 8 voet, van Spetie.
,, 3. Holfluit 8 voet, groot octaaf gedekt, wijd van mensuur.
,, 4. Viola di Gamba 8 voet,
,, 5. Fluit travers 8 voet, (discant)
,, 6. Fluit, 4 voet,
,, 7. Open Fluit 2 voet
,, 8. Flageolet 1 voet
,, 9. Foxhumana 8 voet, met vrijzwevende tongen.

De frontpijpen, welke de torens vullen, zullen met opgedrevene labiums worden voorzien, en met de gezamentlijke veldepijpen sierlijk worden gepolijst.
De Spetie tot de binnenstannde pijpen, welke in gemelde dispositie niet van tin of hout zijn opgegeven, zal uit een mengsel van een derde tin en twee derde lood bestaan.
De houten pijpen zullen geploegd, of met houten nagels in elkanderen worden gemaakt en van binnen met rood bolis en lijm worden uitgeverwd en de voorslagen met leder en koperen schroevenworden vastgelegd, om ten allen tijde de intonatie te kunnen regelen.
Al het binnenstaande pijpwerk zal zoo geregeld en ruim op de windladen worden geplaatst, dat geene den anderen in uitspraak hinderlijk zij, en men op eene gemakkelijke wijze bij iederepijp kan komen om te stemmen; terwijl de grootste opene labiaalpijpen van stemlappen zullen worden voorzien, welke boven in ieder dier pijpen zal moeten worden gesoldeerd.-
De mondstukken en tongen der drie tongwerken, zullen van best geslagen geel koper zijn; de grootste mondstukken van de Trompet 8 voet en Fagot 16 voet, zullen met tijnnen platen, met lederbevoederd, worden belegd; zullende de mondstukken van de Vox-humana, doorgaande met beste gele koperen platen worden voorzien;- terwijl er zal moeten gezorgd worden dat de stemkrukken slechts tot eene bepaalde diepte zullen kunnen worden ingeslagen, ten einde de tongen niet op de holte van de mondstukken, maarop de vaste plaat worden gedrukt. Verder zullen alle stemkrukken ter bekwamer dikte van best geel koperdraad genomen worden; terwijl de hosen of stevels en koppen van Ceder- of droog Mahonij-hout, van boven met koperen schroefjes voorzien, ieder afzonderlijk te zamen gesteld, moeten worden vervaardigd.

 

Art. 4.
Blaasbalgen.
De blaasbalgen, welke tot dit Orgel zullen gebezigd worden zullen vier in getal zijn; ieder ter lengte van twee Ellen zestig duimen, en ter breedte van een El dertig duim, van best droogzevenendertig streeps wagenschot moeten zijn, ter hoogte van elf duim; de laatste bij wijze van een raam, suffisant op het bovenblad worden bevestigd met lijm en houten nagels.- De valten of vouwen, zullen uit dertien streeps wagenschot, ter breedte van twee en dertig duim, worden genomen, van binnen zoo wel als de bladen der balgen met lijm en roodbolis uitgeverwd; de onder- en bovenvalten van binnen aan elkander met linnen en leder, zoo ook aan de bladen worden verbonden, en vervolgens met wit kalfsleder worden te zamen gesteld; de hoeken zullen met dubbeld leder worden voorzien; terwijl de eerste broek of sikkel van schaapsleder kan worden genomen. Iedere balg, zal omkleed worden met randen van dertien streeps wagenschot, welke met houten nagels zullen worden bevestigd, ten einde muizen enz. van dezelve aftesluiten. De hoogte van de opgang, dezer balgen zal veertig duim moeten zijn.- De monden van de blaasbalgen, zullen in evenredigheid der balgen zoo verdeeld worden, dat ieder genoegzaam uitval van wind heeft, en de helling der monden, alsmede de ventielen, zoodanig worden gemaakt, dat geene tremulering worde bemerkt; zullende den inhoud dezer monden echter niet beneden honderd twee en negentig duimen mogen genomen worden.-
De vang-ventielen zullen op ramen gelegd met koperen schroeven onder tegen de balgen worden bevestigd, om dezelve naar verkiezing er onder weg te kunnen nemen.-

 

Art. 5.

Het ribbenhout benoodigd tot de blaasbalgen-kast, alsmede de omkleeding van de zoldering derzelve, kan van best vuren hout genomen worden, met uitzondering van de treders en ligters, welke eersten van eenen bekwame dikte van greinen hout, en de laatsten van taai eiken hout moeten vervaardigd worden.

 

Art. 6.
Van de Wind-kanalen.
Alle windkanalen tot dit Orgel zullen van best droog wagenschot, van binnen met roodbolis en lijm uitgeverwd en met houten nagels en lijm worden te zamen gevoegd.-
Dezelve zullen bestaan uit:

  1. Hoofd-kanaal van vijfentwintig streeps wagenschot, met eene inhoud van dertienhonderd vierkante duimen,-
  2. Leidkanaal voor het Hoofdkanaal, twee duims hout, met eene inhoud van achthonderd en veertig vierkante duimen,-
  3. Twee leidkanalen, naar iedere halve lade, en ieder met eene inhoud van vierhonderd en twintig vierkante duimen,-
  4. Leid-kanaal, dat onmiddelijk uit het Hoofdkanaal in de bovenwerks-windlade wordt geleid, zal eenen inhoud hebben van vierhonderd en twintig vierkanten duimen.

 

Art. 7.
Van de Afsluitingen.
De wind-afsluiitngen, welke twee in getal zijn, zullen mede van wagenschot worden gemaakt, de plaats is als volgt:
        Een in het Leid-kanaal van het Hoofd-manuaal,
        Een in het Leid-kanaal van het Boven-manuaal,
De kleppen dezer afsluitingen twee maal met leder bevoeren, opdat er geen de minste wind kan doorgaan; zullende er tevens een windlosser aangebragt worden.

 

Art. 8.
Van de Clavieren.
De beide hand-clavieren, welke ieder verdeeld zijn in vier en vijftig claves of toetsen, loopen van groot C tot en met drie gestreept Fº , zullen van droog regtdradig wagenschot wordenvervaardigd. De platte of beneden-toetsen, met best wit ijvoor belegd, en de verhevene of boven-toetsen van massief zwart ebben hout worden gemaakt,- Onder ieder rei clavieren zachte kussens;de toetsen, zonder te knellen, sluitend tusschen hunne stiften; de gaten, waardoor de drukkers gaan, juist van wijdte, om zoo veel mogelijk eene gemakkelijke bespeling te bevorderen.-
De twee Clavier ramen zullen van wagenschot worden gemaakt, en voor zoo verre dezelve in ’t gezigt komen, als mede de voorzetplanken en lessenaar met sierlijk mahonijhout wordenbelijmd.- Het Pedaal of voetklavier vattende vijfentwintig toetsen van groot C tot en met één gestreept c zal van droog wagenschot vervaardigd, en in het ram zoodanig met zachte doorleder overtrokken kussens voorzien worden, dat de toetsen eene zachte gemakkelijke beweging hebben, terwijl ieder claaf van onderen moet voorzien zijn van eene koperen veer, om derzelvervlugheid te bevorderen, en eindelijk het Pedaal-raam met de toetsen zoodanig te verbinden, dat men dezelve gemakkelijk er voor kan wegnemen.-
Vervolgens zal op ieder onder-toets eene koperen plaat ter dikte van drie strepen en ter lengte van vijfentwintig duim, worden ingelaten, en met twee houtschroeven worden vastgelegd, de boven-toetsen zullen worden omvangen met koperen bussen, waarvan de boven plaat ook de dikte van drie streep moet hebben en bevestigd als boven.- Tot de boven omschrevene handklavieren zalworden aangebragt eene trek-koppeling, en wel zoodanig ingerigt, dat dezelve onder het bespelen, zonder eenige hinder kan aan- of afgezet worden; zullende deze koppeling in de Bas en Discantgescheiden, en bij gevolg gehalveerde koppeling zijn.

 

Art. 9.
Van de Mechanica in het algemeen.
De tot het mechanique werk vereischt wordende welraam, welborden met hunne dokken en armen, zullen, even als het Registratuur, welatuur, koppelstokken, claviatuur, winkelhaakstukken, met hunne lijsten enz. en al het houtwerk, hetwelk tot de Mechanica behoort, van best droog wagenschot worden vervaardigd, met uitzondering van alle abstracten en drukkers, welke van taairegtdradig Riga’s greinen hout zullen worden gemaakt.
Alle de armen, winkelhaken, wippen, enz. tot het registratuur benoodigd, zal van taai ijzer worden gesmeed, en met menieverw tot wering van roest, worden aangestreken.-
Al het draadwerk, hetwelk tot de Mechanica, als ook al dat gene, hetwelk tot het overige Orgelwerk moet gebruikt worden, zal van best geel koperdraad worden genomen.- Ook zal bij hetvervaardigen de Mechanica, de uiterste naauwkeurigheid in acht genomen worden, de verdeeling, plaatsing en bewerking zoodanig geschieden, dat zich alles zeer licht en vlug laat regeeren, enmen na de zamenstelling, zonder eenige hinder, tot ieder afzonderlijk deel kan geraken.

 

Art. 10.
Van de Registers.
De Register-knoppen, welke dertig in getal, zullen van zwart ebben hout, naar een sierlijk model, worden gedraaid, en in eene behoorlijke orde ter weerszijden van het klavier worden verdeeld,terwijl de benamingen van ieder met nette vergulden letters, op daartoe gepaste plaatjes, boven dezelve gesteld zullen worden.

 

Art. 11.
Alle de materialen welke verder tot het binnenwerk van het bovengenoemd Orgel benoodigd zijn, – te veel om te specificeren – zullen door den Aannemer ter goeder trouw, ten genoegen derHeeren Uitbesteders geleverd, en de bewerking daarvan op de naauwkeurigste wijze verrigt worden.

 

Art. 12.
Na alle de pijpen op hunne windladen regtstandig en sluitend in hunne stoelen te hebben gezet, en na alle de grootste, welke niet geschikt op zich zelve kunnen staan, met aangesolde oogenaan wagenschotten latten of regels met koperen pennen te hebben vastgehangen, zal men tot de intonatie derzelve kunnen overgaan.
Na iedere stem dan naar zijn aard te hebben geintoneerd en alle van eene vlugge en grondige aanspraak te hebben voorzien, zal het geheele Pijpwerk in orchest-toon in de gelijkzwevendeTemperatuur in goede harmonie worden gestemd.-
Na het Orgel volgens het hierboven beschreven bestek te hebbenvoltooid, kan hetzelve ter examinatie aan deskundigen, door de Wel Edele Achtbare Heeren Kerkvoogden daartoe te benoemen, worden aangeboden.

 

Art. 13.
De Orgelkast zal volgens een door Heeren Uitbesteders goedgekeurde teekening, voor zoo verre het in het front en op de beide zijden komt te zien, van best blank wagenschot worden gemaakt, uitgezonderd de stijlen, waartusschen de toren-holtens zich bevinden, welke van greinen hout, bekleed met wagenschot, als ook de ronde bekuipingen kunnen worden genomen.-
Het lijstwerk aan de ronde torens zal sierlijk worden gestoken, en de ornamenten voor de pijpen, als mede de beelden, welke ter zijde in eene staande houding op uitstekende consolen, ten minsteter grootte van zes voeten, naar een door Heeren Uitbesteders goed te keurene teekening; zullende de verdere ornamenten boven en ter zijden van de Orgelkast fraai worden gesneden vanwagenschot, of naar verkiezing van den Aannemer van best greinen hout.
Deze Orgelkast, welke van achteren en boven van greinen hout kan genomen worden, zal hecht sterk in elkander gewerkt, en de stijlen, regels, enz. op eene behoorlijke dikte en breedte, envan achteren zoo wel, als gedeeltelijk op de zijden, met paneelªluiken en deuren voorzien worden. De diepte van deze kast zal met overleg van den Aannemer, zoo genomen worden, dat men op eenegemakkelijke wijze bij alle de deelen des Orgels kan geraken. Buiten dat de Orgelkast door één gedeelte van de zoldering der blaasbalgen-kast in het midden moet worden verbonden en gesteun,zullen er van af het muurwerk van den Nisch of boog, zes doelmatige ankers worden aangebragt.
De kleuring der Orgelkast, zal door olie en lak moeten geschieden;- de Ornamenten voor de voeten der pijpen zullen geheel verguld worden, alsmede de franjes, koorden en kwasten derdraperijen, zullende het overige gedeelte met kreemswit worden geverwd, door hier en daar doelmatig met goud worden afgezet, als de ooren, knoppen en banden der Vaaspotten, Vruchtknoppen, consolen enz. terwijl de achterkant der orgelkast, als ook de omkleeding der blaasbalgen-kast met olieverw moet worden gedekt, in kleur zoo veel mogelijk aan de Orgelkast en lambrisering gelijk.

 

Art. 14.
Voor rekening van den Aannemer blijven het leveren van vier kilommen tot onderschraging van de Orge-©beun, te weten twee van gemetselde steen en twee van hout.
Tot het aanleggen van deze kolommen moet de grond uitgegraven worden tot op de vasten bodem, en zoo het noodig mogt bevonden worden, zal iedere kolom door vier heipalen, van ten minstenzeven duim op den kop en acht voeten lang, worden onderheid;- daarop te mestelen van goede gare baksteen in kalkmortel, de aanleg vier steen op vijf lagen hoogte tot versnijding tot de begane grond op drie en een halve steen.- De twee steenen kolommen cirkelvormig op te metselen, zoo als de thans aanwezige.- De twee houten kolommen kunnen van eiken balk verders genomen worden, op den top niet minder dan acht duim, en cirkelvormig met een vurenhouten koker omkleed, volgens model.

 

Art. 15.
De Aannemer zal zijne bedongene gelden ontvangen in vijf gedeeltens: te weten het eerste een vijfde gedeelte, als de Orgelkast met de Orgelstoel vervaardigd is;- het tweede vijfde gedeelte als de blaasbalgen en wind-laden klaar zijn en op hunne plaatsen gelegd zijn;- het derde vijfde gedeelte, als het werk met het Hoofd-Manuaal kan bespeeld worden;- het vierde eenvijfde gedeelte, als het geheele Orgel is afgewerkt en door onpartijdige Orgelkenners is goedgekeurd, en het laatste vijfde gedeelte één jaar daarna, wanneer het gebleken zal zijn, hetzelve werkduurzaam goed en in orde bevonden;- zullende de Aannemer van dit vijfde laatste gedeelte genieten vier en een half procent van af den dag der goedkeuring des Orgels.-

 

Art. 16.
Voor rekening van den Aannemer blijven alle kosten van transport – verblijf en kostgelden, welke er gedurende het opzetten en afwerken van het boven omschreven Orgel worde vereischt; terwijlHeeren Uitbesteders zich verpligten tot het aanwijzen en gebruikbaar stellen van een geschikt locaal tot berg- en werkplaats voor den Aannemer.

 

Art. 17.
De Aannemer zal moeten zorgen, het werk geheel en ten volle afgemaakt, gereed te zijn uiterlijk op den Eersten September achttienhonderd en veertig; zullende hij voor ieder dag later, verbeuren eene geldboete van twee guldens per dag.
Vorenstaand werk is op voorschreven bestek en conditien, door de in het hoofd dezer gemelde commissie aanbesteed voor eene Som van Zesduizend negenhonderd en dertig Guldens aan den Heer Petrus van Oeckelen, Orgelmaker, wonende te Groningen, welke Heer Petrus van Oeckelen, door zijne mede onderteekening verklaarde, deselve aanneming voor de genoemde som van Zesduizend negenhonderd en dertig Guldens te aanvaarden en te accepteren; met belofte, vanin allen deele aan vorenstaand Bestek en Conditien te zullen voldoen.

 

Aldus onder verband als naar regten, in dubbeld
opgemaakt en wederzijdsch verteekend te Groningen
den Eersten Maart achttienhonderd acht en dertig-ª

 

(w.g.)      J.B. Priester
I.J. Sormani
F.I. Raken
G.I. Bering
P.G. Sevenstern
Ps. van Oeckelen