Orgelbouwnieuws: Haarlem, Evangelisch Lutherse Kerk

Het ORGEL | Jaargang 97 | (2001) | Nummer 11
Haarlem, Evangelisch Lutherse Kerk
[Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2001/11, november ]

Op zondag 1 april werd het Strobel-orgel in de Evangelisch Lutherse Kerk te Haarlemopnieuw in gebruik genomen. Dit voor Nederlandse begrippen unieke instrument werd in 1882gebouwd en thans in oude luister hersteld door Orgelmakerij Steendam. Als adviseurs tradenWim Diepenhorst, Hans van Nieuwkoop en Rudi van Straten op.

Julius Alexander Strobel (1814-1884) startte zijn carrière als orgelmaker bij JohannF. Schulze (Paulinzella, Duitsland), maar begon in 1843 een eigen orgelmakerij in BadFrankenhausen am Kyffhäuser (Thüringen). Het is dan ook niet verwonderlijk dat Strobelswerk overeenkomsten vertoont met dat van zijn leermeester. Zo plaatste Strobel hetpijpwerk van de kleinste registers vóór op de laden, zodat de klank ervan niet gesmoordwerd door grote (houten) pijpen. Mede als gevolg daarvan disponeerde hij geen tongwerkenop de manualen en was het frontpijpwerk loos. Tenslotte intoneerde Strobel op basis vanzeer grote voetopeningen met een lage winddruk.

Strobel werkte hoofdzakelijk in de directe omgeving van zijn woonplaats maar leverdedaarnaast tenminste drie orgels in Nederland. Hij dankte zijn contacten met Nederlandvooral aan Wilhelm H.C. Schmölling (1824-1908), die zich in 1866 te Haarlem had gevestigden als organist aan de Bakenesserkerk verbonden was. Vermoedelijk leverde Strobel kort na1866 een interim-orgel voor de Bakenesserkerk, dat in 1874 werd vervangen door een groterinstrument. Het derde Nederlandse Strobel-orgel kreeg tenslotte een plaats in deEvangelisch Lutherse Kerk te Haarlem. Ofschoon men daar in eerste instantie het front vanhet Bätz-orgel (1780) wilde gebruiken, bouwde Strobel uiteindelijk een geheel nieuwinstrument, overigens met het frontontwerp van Bätz als uitgangspunt, dat op 20 augustus1882 in gebruik genomen werd.

In 1902 voerde M. Maarchalkerweerd herstelwerkzaamheden aan het orgel uit waarbij detoonhoogte werd verlaagd door voor alle registers de grootste pijp nieuw te maken en deoverige op te schuiven en van expressions te voorzien. In 1924 plaatste K.P. van Ingen eenelektrische windmachine en verving de Bazuin 16 van het pedaal door een Bariton 8. Tweejaar later volgde nog een schoonmaak en werd een tremulant aangebracht. In 1948transformeerde de firma B. Pels & Zn. het Strobel-orgel tot een drieklaviersinstrument met elektrisch regeerwerk. De orgelkast werd verdiept en verhoogd om plaats tebieden aan een nieuw Zwelwerk dat vanaf het derde manuaal werd bespeeld. Om hiervoorruimte te maken werd het pedaalpijpwerk grotendeels verkropt. Het bestaande pijpwerk werdover de verschillende werken verdeeld en alle stokken en roosters van de oude laden werdenvervangen. Alle houten pijpwerk ging verloren evenals de (stomme) zinken frontpijpen vande middentoren. Na deze ingrepen bleef het instrument ongewijzigd tot aan de demontage in1999.

Ook de andere Haarlemse Strobel-orgels kenden geen gelukkige geschiedenis. Het kleineinterim-orgeltje voor de Bakenesserkerk verhuisde in 1874 naar de Rijkskweekschool en werduiteindelijk omstreeks 1970 gesloopt. Het tweede orgel voor de Bakenesserkerk (1874) werdin 1882 nog door Strobel vergroot en telde vanaf dat moment twaalf stemmen verdeeld overHoofdwerk, Nevenwerk en Pedaal. In 1934 plaatste de firma Spanjaard hetBätz/Friedrichs-orgel (1773/1807) uit de gesloten Haarlemse St.-Janskerk over naar deBakenesserkerk. Het Strobel-materiaal werd echter grotendeels opnieuw gebruikt en vormdevanaf dat moment het Hoofdwerk van het vernieuwde Bätz/Friedrichs-orgel. In 1996 werd ditorgel afgebroken. Orgelmaker A.H. de Graaf (Leusden) gebruikte de kast en het nogresterende Bätz/Friedrichs-materiaal voor een nieuw instrument in de Hervormde Kerk teOostvoorne. Het Strobel-materiaal werd verkocht aan de Evangelisch Lutherse Gemeente teHaarlem in afwachting van de restauratie van hun instrument, en opgeslagen bijOrgelmakerij Steendam.

Na rijp beraad werd ervoor gekozen om het Strobel-orgel van de Evangelisch LutherseKerk te reconstrueren naar de toestand van 1882. Het resterende Strobel-materiaal uit hetvoormalige orgel van de Bakenesserkerk kon daarbij worden ingepast. De grenen orgelkast isnaar zijn oorspronkelijke afmetingen teruggebracht en in zijn oorspronkelijke kleurgeschilderd. Het lindenhouten lofwerk is waar nodig aangevuld en opnieuw verguld. Van dewindladen zijn de cancelramen en de scheien nog origineel; de dammen, stokken en roosterszijn nieuw gemaakt. Het Hoofdwerk heeft twee chromatische laden, een baslade (C-e) en eendiscantlade (f-f3). Het Bovenwerk heeft één chromatische lade en het pijpwerk van hetpedaal is verdeeld over een C- en een Cis-lade. Bij de baslade van het Hoofdwerk en depedaalladen zijn de originele gescheurde eiken dekplaten vervangen door hechthoutenexemplaren. De gesponselde discantlade van het Hoofdwerk is eveneens van een hechthoutenplaat voorzien. De sponsels van de bovenwerklade waren dermate beschadigd dat ze moestenworden verwijderd, ook hier is nu een hechthouten plaat aangebracht. De klaviatuur,speelmechaniek en registermechaniek zijn geheel nieuw gemaakt naar voorbeeld van nogbewaarde Strobel-orgels in Duitsland. De orgelbank is afkomstig uit de Bakenesserkerk. Dewindvoorziening, opgesteld in de toren en bestaande uit twee gekoppelde magazijnbalgen, isgerestaureerd. De nog bewaarde trapinstallatie is weer functioneel gemaakt. De in 1948toegevoegde regulateurs zijn verwijderd, en de kanalisatie buiten de torenruimte isgrotendeels nieuw gemaakt. Tenslotte is de dispositie uit 1882 hersteld met gebruikmakingvan het houten Strobel-pijpwerk uit de Bakenesserkerk. Het metalen pijpwerk is zorgvuldighersteld en waar nodig aangevuld met nieuw pijpwerk, gemaakt uit Strobel-materiaal van deBakenesserkerk; ook de originele steminrichtingen zijn hersteld. Het originele zinkenfrontpijpwerk is schoongemaakt en opnieuw van aluminiumverf voorzien met bladgoud op delabia. De uit 1948 daterende frontpijpen in de middentoren zijn gehandhaafd.

De dispositie: Hoofdwerk (Manuaal I, C-f3): Bordun 16 (hout), Principal 8 (C-H hout,open, vervolg metaal), Hohlfloete 8 (hout, C-H gedekt, vervolg open), Gedackt 8 (hout, C-Hgecombineerd met Hohlfloete), Gambe 8 (metaal, C-H gecombineerd met Principal), Octave 4,Quinte 2 2/3, Octave 2, Mixtur V, Cornett IV D. Bovenwerk (Manuaal II, C-f3):Geigenprincipal 8 (hout, C-H gedekt, vervolg open), Vox Celesta 8 (vanaf c, metaal), Harm.Floete 8 (hout), Floete traveur 8 (C-G gecombineerd met Harm. Floete, vervolg beuken metperenhouten voorslagen, nieuw), Fugara 4, Zartfloete 4 (metaal C-h1 gedekt, vervolgconisch), Spitsfloete 2. Pedaal (C-d1): Subbass 16 (hout), Violon 8 (hout), Principalbass(hout), Octave 4 (metaal), Posaune 16 (nieuw). Manual Coppel, Pedal Coppel, Calcant,Windauslass. Winddruk: 62 mm. wk. Toonhoogte: a1 = 448 Hz. Temperatuur: evenredig zwevend.

Bron: Orgelmakerij Steendam, Wim Diepenhorst