Sweelinck, zijn leerlingen, hun werk

door Bernard Winsemius | Het ORGEL | Jaargang 97 | (2001) | Nummer 5

 

Bernard Winsemius Sweelinck, zijn leerlingen, hun werk
Het ORGEL 97 (2001), nr. 5, 8-11 [samenvatting]

De orgelstijl van Jan Pietersz. Sweelinck was in Nederland minder beroemd dan daarbuiten. Uit de steden rond de Oostzee kwamen zijn leerlingen: Heinrich Scheidemann, Melchior Schildt, Samuel en Gottfried Scheidt, Jacob en Johannes Praetorius, Paul Siefert, Peter Hasse, Andreas Düben. Sweelinck zelf reisde nauwelijks. De wereldstad Amsterdam bood hem blijkbaar genoeg bronnen om in zijn klavierwerk een perfecte muzikale synthese tot stand te brengen tussen de Venetiaanse stijl van Willaert en de Gabrieli’s aan de ene kant en de Engelse virginalistenstijl van Byrd en Bull aan de andere kant.

Bij het uitvoeren van werk van Sweelinck en zijn leerlingen komt het op dynamisch gebruik van het orgel aan. Articulatie (duidelijk spreken), frasering (zinsopbouw), accentuering (klemtonen) en agogiek (spelen met tempo en timing) vereisen in hun toepassing een kundige hand. Ritme kan eveneens werken als een dynamisch element. De basismanier van spelen is ‘net-niet-legato’, analoog aan de speelwijze van violist en trombonist.

Zonder de toepassing van deze elementen bij de voorbereiding in overweging te nemen klinkt muziek sowieso als een massa klanken of zelfs herrie.