Moderne Amerikaanse orgelcultuur: een impressie
door Jan-Piet Knijff en Ronald Stolk | Het ORGEL | Jaargang 97 | (2001) | Nummer 4
Jan-Piet Knijff en Ronald Stolk | Moderne Amerikaanse orgelcultuur: een impressie Het ORGEL 97 (2001), nr. 4, juli/augustus 40-47 [samenvatting] |
Drie orgels in Washington D.C. en New York City geven een beeld van de diversiteit van de Amerikaanse orgelcultuur.
Het eerste is het Schoenstein-orgel in de St.-Paul’s Church in Washington, gebouwd in 1996. De firma is naar eigen zeggen ‘dedicated to expanding the tonal color and dynamic range of the pipe organ’ [‘gericht op het uitbreiden van de klankkleur en de dynamiek van het pijporgel’]. Directeur Bethards wil op basis van kennis van oude orgels een eigentijds instrument bouwen. Opmerkelijk is de aanleg van de zwelkasten: in beide zwelkasten bevindt zich nogmaals een zwelkast. Het orgel is opgesteld in verschillende delen van de kerk. Sommige registers zijn gekopieerd naar voorbeelden van Willis en Skinner, en onder de laagste registers van het Pedaal bevinden zich enkele elektronische registers.
Het tweede orgel staat in de Grace Episcopal Church in Washington. Het is in 1981 gebouwd door A. David Moore, bekend van zijn boek over Flentrop in Amerika. Ook hier verschillende invloeden: Duitse prestanten naast Franse tongwerken.
Het derde orgel is het Fisk-orgel in de ‘Kerk om de Hoek’ van Fifth Avenue in New York. Het instrument is gebouwd in 1988 en heeft 32 registers. Opnieuw een mengelmoes: Voix Céleste en Dulcian in Schnitger-mensuur sluiten elkaar volgens Fisk niet uit. De drie manualen heten ‘Great’, ‘Swell’ en ‘Brustwerk’.
Met enig zoeken is evenwel op elk van de drie orgels overtuigend te musiceren. Streven naar ‘authentieke’ interpretaties is evenwel weinig zinvol.