Orgelbouwnieuws: Garijp, Gereformeerde Kerk
Het ORGEL | Jaargang 96 | (2000) |
Garijp, Gereformeerde Kerk [Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2000/12, december ] |
Op 29 mei 2000 werd het gerestaureerde Van Dam-orgelvan de Gereformeerde Kerk te Garijp opnieuw in gebruik genomen. Dit instrument werd in1898 als eenklaviers instrument gebouwd en had oorspronkelijk de volgende dispositie:Manuaal (C-g3): Bourdon D 16, Prestant 8, Holpijp 8, Violon 8, Octaaf 4, Fluit travers 4,Quintprestant 3, Octaaf 2, Cornet D III, Tremblant, aangehangen pedaal.
De firma Van Dam voegde in 1915 een Trompet 8 toe op de daarvoor gereserveerde plaats.In 1955 volgde een uitbreiding van het instrument door R. Kamp (Zwolle). Hij vervaardigdeeen vrij pedaal met als dispositie: Subbas 16, Octaafbas 8, Koraalbas 4; de orgelkast werdhiervoor uitgebreid. Zeer ingrijpend waren de wijzigingen die de firma Harkema (Zuidhorn)in 1963 uitvoerde. Het orgel werd verplaatst van de torenwand naar de tegenoverliggendegalerij en uitgebreid met een Bovenwerk dat grotendeels uit bestaand materiaal wassamengesteld. Om dit te kunnen realiseren plaatste men de windlade van het oorspronkelijkeManuaal lager in de kast en kreeg de windvoorziening een plaats buiten het orgel. Dedispositie van het Manuaal bleef niet onaangetast. De Cornet D III werd vervangen door eenMixtuur, maar een deel van het oude pijpwerk werd op het Bovenwerk als Sesquialterherplaatst. In 1985 werkte Harkema nogmaals aan het orgel. Bij deze gelegenheid vervingmen de Koraalbas 4 door een Fagot 16.
Onder advies van Jan Jongepier volgde begin dit jaar een grondige restauratie,uitgevoerd door Mense Ruiter orgelmakers. Daarbij trachtte men het orgel zoveel mogelijkin de geest van Van Dam te wijzigen. De oorspronkelijke aanleg en dispositie van hetManuaal werden dan ook geheel gereconstrueerd; het nog bewaarde pijpwerk van de Cornet konworden herplaatst en aangevuld. In plaats van het Bovenwerk van 1963 vervaardigde men, metgebruikmaking van enig bestaand pijpwerk, een nieuw Dwarswerk. De uitbreiding van deorgelkast ten behoeve van het Pedaal werd vernieuwd, evenals de pedaallade metbijbehorende mechanieken. Het pijpwerk van 1955 en 1985 bleef evenwel gehandhaafd. Deorgelkast werd in eigen beheer opnieuw geschilderd, waarna K. de Graaf (Birdaard) hetverguldwerk van het front vernieuwde.
De dispositie:
Manuaal I (C-g3): Bourdon D 16, Prestant 8, Holpijp 8, Violon 8 (C-Hgecombineerd met Holpijp), Octaaf 4, Fluit travers 4, Quintprestant 3, Octaaf 2, Cornet DIII (deels nieuw), Trompet 8.
Manuaal II (C-g3): Fluit Dolce 8 (nieuw), Salicionaal 8 (vroeg20ste-eeuws), Salicet 4 (circa 1860), Fluit dAmour 4 (nieuw), Quintfluit 3 (nieuw),Woudfluit 2 (1963?).
Pedaal (C-d1): Subbas 16 (1955), Octaaf 8 (1955), Fagot 16 (1985).
Koppelingen Manuaal I-II, pedaal-Manuaal I; Tremulant Manuaal II. Winddruk: 65 mm wk.Toonhoogte: a1 = 435 Hz. Temperatuur: evenredig zwevend.
Bron: Mense Ruiter orgelmakers en Jan Jongepier