Orgelbouwnieuws: Utrecht, Tuindorpkerk

Het ORGEL |Jaargang 96 |(2000) |Nummer 9
Utrecht, Tuindorpkerk
[Orgelbouwnieuws uit de ORGELkrant 2000/9, september ]

utrechttuindorp.jpg (11818 bytes)Onlangsvoltooiden de medewerkers van Verschueren Orgelbouw (Heythuysen) de pijpwerkrestauratievan het orgel in de Tuindorpkerk te Utrecht. Tijdens de voorbereidingen van dezewerkzaamheden werd de geschiedenis van het instrument nogmaals onderzocht, hetgeenbelangrijke nieuwe informatie opleverde. Het orgel kan worden toegeschreven aan de uitAnholt (Westfalen) afkomstige orgelmaker Conradus Ruprecht II en werd vrijwel zeker tussen1704 en 1715 gebouwd voor het Minderbroedersklooster te Roermond. Ruprecht, die in 1704het burgerrecht van Roermond verwierf, vervaardigde al eerder een orgel voor deGarnizoenskerk in deze stad. Van zijn belangrijke œuvre resteren tegenwoordig verderslechts een tweetal orgelkasten (Zevenaar en Venlo) en mogelijk nog enig pijpwerk, zodathet Utrechtse Tuindorpkerk als een uniek instrument kan worden bestempeld.

Toen het Roermondse Minderbroedersklooster in 1797 werd opgeheven, bleef het orgel inde kerk achter. In de daaropvolgende jaren liep het instrument aanzienlijke schade op doorvernielingen en/of plunderingen. Pas rond 1822 kreeg het gehavende Ruprecht-orgel eennieuwe bestemming in de Roermondse Munsterkerk. De overplaatsing werd naar allewaarschijnlijkheid uitgevoerd door de orgelmakers Vermeulen uit Weert. Zij completeerdenhet pijpwerk met bestaand Waals pijpwerk van onbekende herkomst (rond 1700) alsmede nieuwmateriaal. Ook werd bij deze gelegenheid het uiterlijk van het instrument gewijzigd. Deoorspronkelijke middentoren en de haar flankerende tussenveldjes werden vervangen door eenbreed pijpenveld.

In 1891 werd het orgel door de firma Franssen (Roermond) overgeplaatst naar deGereformeerde Oosterkerk te Utrecht. Zowel de technische opbouw als de dispositieondergingen bij deze gelegenheid zeer ingrijpende veranderingen. Zo werd de klaviatuurnaar de rechterzijkant verplaatst en de manuaalomvang uitgebreid van CD-c3 tot C-f3.Verschillende oude registers ruimden het veld, maar dit ‘overtollige’ pijpwerkwerd deels gebruikt om de overgebleven registers aan te vullen. In 1922 voerde de firma A.Standaart (Schiedam) herstelwerkzaamheden en wijzigingen uit. Men vernieuwde de beidetongwerken en voegde een Subbas 16 voor het pedaal toe.

In 1952 volgde een algehele restauratie door de firma Ernst Leeflang onder advies vande Nederlandsche Klokken- en Orgelraad. Daarbij werd het pedaal verder uitgebreid envoorzien van een elektrische unit-lade. In een rapport van de NKO uit 1949, dat de basisvoor deze restauratie vormde, dateerde men het orgel op circa 1740 en dacht men met eenwerkstuk van de Luikse orgelmaker Jean-Baptiste Le Picard te maken te hebben. In 1983 werdhet orgel gedemonteerd in verband met de sloop van de Oosterkerk. Twee jaar later vond hetinstrument een nieuwe bestemming in de Utrechtse Tuindorpkerk. De overplaatsing, alsmedeeen volledige technische restauratie – met uitzondering van het pijpwerk –werden uitgevoerd door Orgelbouw Leeflang (Apeldoorn). Deze werkzaamheden vonden plaatsonder advies van prof. dr. M.A. Vente en stonden verder onder toezicht van deRijksorgeladviseur, O.B. Wiersma. Deze laatste inventariseerde toen het pijpwerk enontdekte zo de Westfaalse identiteit van het instrument. Als uitgangspunt voor dezerestauratie koos men (grotendeels) de toestand van 1822, waarbij de manuaalomvang van C-f3gehandhaafd bleef. De pedaallade en het bijbehorende pijpwerk werden niet herplaatst.

In 1999 werd begonnen met de restauratie van het pijpwerk waarbij opnieuw de toestandvan 1822, de oudste met zekerheid vast te stellen situatie, als uitgangspunt gold. Detechnische aanleg van het instrument bleef in principe ongewijzigd, maar men greep degelegenheid wel aan om een nieuw vrij pedaal te vervaardigen. De werkzaamheden werdenuitgevoerd door Verschueren Orgelbouw, onder advies van Peter van Dijk enRijksorgeladviseur Rudi van Straten.

In alle manuaalregisters behalve de tongwerken, de Quint 1 1/2 en de Cornet III bevindtzich oud pijpwerk. De feestelijke heringebruikneming vindt plaats in de week van 3 tot 9september, zie ook het bericht elders in dit nummer.

De dispositie: Hoofdwerk (Manuaal I, C-f3): Bourdon B/D 16, Prestant 8, Holpijp 8,Octaaf 4, Fluit 4, Nasard 3, Superoctaaf 2, Fluit 2, Terts 1 3/5, Mixtuur III, Cymbel II,Sexquialter II, Cornet D V, Trompet B/D 8. Borstpositief (Manuaal II, C-f3): Holpijp 8,Prestant 4, Roerfluit 4, Quintfluit 3, Octaaf 2, Quint 1 1/2, Mixtuur III, Sexquialter II,Cornet D III, Kromhoorn B/D 8. Pedaal (C-d1): Subbas 16, Octaaf 8’, Fagot 16, Trompet8. Koppelingen HW-BP, Ped-HW, Ped-BP. Tremulant. Deling B/D tussen h en c1. Winddruk: 67mm wk. Toonhoogte a1 = 415 Hz. Temperatuur: Kirnberger III.

 

Bron: Eenen schoonen orgel… Het Ruprecht-orgel in de Tuindorpkerk te Utrecht,Utrecht, 2000