Ansgar Wallenhorst wint improvisatieconcours

door John Terwal | Het ORGEL | Jaargang 96 | (2000) | Nummer 5

 

John Terwal Ansgar Wallenhorst wint improvisatieconcours
Het ORGEL 96 (2000), nr. 5, 34-43 [samenvatting]

Op 4 en 5 juli werd voor de 43e keer het Internationaal Orgelimprovisatie Concours op het wereldberoemde orgel in de St.-Bavokerk te Haarlem gehouden. De Duitser Ansgar Wallenhorst won de wedstrijd. Verder deden mee: Ulrich Klemm, Franz Josef Stoiber (Duitsland), Neil Wright (Engeland), Sietze de Vries (Nederland), David Postráneck§ (Tsjechië), Timothy Tikker (Verenigde Staten). De jury: Theo Brandmüller (Duitsland), Jacques Bank, Bert Matter (Nederland), Pierre Pincemaille (Frankrijk), Jaroslav T&ma (Tsjechië). Voorzitter van de jury was Piet Kee.

De wedstrijd was ditmaal voor het eerst tot twee ronden beperkt. Het thema voor de voorronde was van Bert Matter, dat van de finale van Gilbert Amy (Frankrijk).

In beide ronden viel op dat de deelnemers moeite hadden een eenmaal gekozen vorm vol te houden: dikwijls werden er losse invallen gepresenteerd, waarvan de uitwerking dan achterwege bleef. Verder werd er veel gebruik gemaakt van voorbeelden uit de muziekgeschiedenis; met name Franse orgelmuziek uit de decennia rond 1900 is kennelijk populair bij improvisatoren. Met name in de eerste ronde viel op dat ingesleten patronen regelmatig werden benut.

Aan de finale deden mee: David Postráneck, Sietze de Vries, Ansgar Wallenhorst en Neil Wright.

De improvisatie van Wallenhorst was een echte winnaars-improvisatie: duidelijke vorm, een toegankelijk verteld ‘verhaal’, gegevens werden goed met elkaar gecombineerd, met gevoel voor affect en voor het orgel van Haarlem. Wright liet net als in de voorronde na nieuwe gegevens uit te werken, Postráneck bleef teveel in hetzelfde toongebied. Sietze de Vries verraste met een pedaalcluster als begin, citeerde Hindemiths derde Sonate en presenteerde aanvankelijk een stevige vorm. Na verloop van tijd werkte hij net als Wright nieuwe gegevens niet nader uit.

Spijtig was dat er onder het talrijke publiek slechts weinig improviserende vakorganisten en orgelstudenten waren.