J.S. Bach’s koraalpartita ‘Ach, was soll ich Sünder machen

door Pieter Dirksen | Het ORGEL | Jaargang 95 | (1999) | Nummer 1

 

Pieter Dirksen J.S. Bach’s koraalpartita ‘Ach, was soll ich Sünder machen
Het ORGEL 95 (1999), nr. 1, 14-24 [samenvatting]

 

Dat Bach de componist van de koraalpartita BWV 770 Ach, was soll ich Sünder machen is dikwijls betwijfeld, ook al laten de uitgesproken stijlkenmerken en de betrouwbaarheid van de bronnen nauwelijks ruimte voor twijfel. BWV 770 toont het antwoord van de jonge Bach op het beroemde Th¸ringse genre, in het bijzonder tot de in clavecimbelstijl geschreven koraalpartita’s van zijn leraar Georg Böhm. Bachs nieuwe concept bevatte complex contrapunt, rijke harmonie, consistent gebruik van motieven, en een nauwkeurig (cyclisch) plan van de partita als geheel; BWV 770 is een mooi voorbeeld van dit concept.

In de uitbreiding van de laatste twee variaties volgde Bach het voorbeeld van Böhm; hij nam daarbij Böhms samenvoeging van Midden- en Noord-Duitse elementen over. Bach gaat echter veel verder, zowel met betrekking tot de lengte als met betrekking tot formele en stilistische eigenschappen, zoals met name duidelijk wordt in de Stylus Phantasticus die in de laatste variatie naar voren komt.

Het lijkt erop dat BWV 770 in eerste instantie bedoeld was voor clavecimbel, inclusief de laatste twee variaties, waarin de meeste van de aanwijzingen naderhand door de componist kunnen zijn toegevoegd om de partita geschikt te maken voor orgel. Het bronnenmateriaal en de analyse ervan wijzen erop dat BWV 770 in Arnstadt is ontstaan, omstreeks 1706. BWV 770 neemt een belangrijke plaats in onder de grote werken voor toetsinstrumenten in deze periode, die kunnen worden beschouwd als Bachs eerste meesterwerken.