De klank van Pereboom & Leijser-orgels
door Frans Jespers | Het ORGEL | Jaargang 93 | (1997) | Nummer 10
Frans Jespers | De klank van Pereboom & Leijser-orgels Het ORGEL 93 (1997), nr. 10, 20-25 [samenvatting] |
Theodoor Pereboom (1828-1903) en Jan Leijser (1821-1903) vestigden zich in 1850 in Maastricht. De stad stond in muzikaal opzicht onder invloed van Parijs. In de vroege orgels van Pereboom & Leijser is het Grand Orgue forte- en het zwelbare Positiv pianoklavier. Registers op het Grand Orgue hebben hun pendant op het Positiv. Na 1857 verdwijnt de zwelkast. De Bilingua (G.O.) wordt vervangen door een Flûte travers, de Euphone (Pos.) door een Basson-Hautbois, de Flageolet (Pos.) wordt Doublette. Op het Pedaal verschijnt een Flûte 8. Vanaf 1865 komen op het Positiv in plaats van Flûte travers de strijkers Voix céleste en Mélophone; het Grand Orgue krijgt een Flûte harmonique, het Positiv een Flûte douce 4 (na 1870 Dolcé 4).
Het Pereboom & Leijser-orgel te Vreren (1873) Foto Ton Reijnaerdts
Na 1876 is er een radicale verandering, vermoedelijk als gevolg van de bouw van het grote orgel voor de Ste.-Foy te Luik: de winddruk is nu 80 in plaats van 70 mm., de werken worden gesplitst, strijkers klinken snijdend. De zwelkast komt terug, nu voor het Récit. In de jaren 1880 wordt de Fourniture op tweeklaviers orgels vervangen door de Cornet.