Sweelincks Ricercar

door Pieter Dirksen | Het ORGEL | Jaargang 117 | (2021) | Nummer 5

Jan Pieterszoon Sweelinck is een van de weinige klaviercomponisten uit de geschiedenis die het orgel en het besnaarde toetsinstrument – in zijn geval het klavecimbel – gelijkelijk bedeelde. De enige die wat dit betreft met hem vergeleken kan worden, is Johann Sebastian Bach. Ook al zijn er in de bronnen geen directe instrumenttoewijzingen te vinden, toch laat Sweelincks klaviermuziek zich op basis van een combinatie van uiteenlopende aanwijzingen, zoals de aard van de bronnen, de klavieromvang, en specifieke stijlkenmerken zonder dwang in twee helften opsplitsen: de ene primair voor orgel, de andere primair voor klavecimbel gedacht. Dat betekent uiteraard niet dat een klavecimbelwerk ook niet op orgel gespeeld werd of tegenwoordig gespeeld kan worden en omgekeerd. Maar Sweelinck onderscheidt niettemin op subtiele wijze de twee instrumenten, en doorgaans vormt een van beide instrumenten het ideale medium voor een specifiek stuk.

Sweelinck had (met name in zijn klaviermuziek) de gewoonte paarsgewijs te componeren. Het duidelijkste voorbeeld is het tweetal Fantasia F1 (‘Utremifasolla’, SwWV 263) en Fantasia d1 (‘Cromatica’, SwWV 258), dat elkaar op een volmaakte manier aanvullen. Een ander belangrijk paar wordt gevormd door het Ricercar a1 (SwWV 280) en de Fantasia d2 (SwWV 259). In dit artikel wordt een analyse gegeven van Ricercar a1.

Afbeeldingen